Als kwartiermaker van het Nationaal Slavernijmuseum waagde Peggy Brandon (63) zich de afgelopen jaren aan een grote opgave: een ontwikkelingsplan maken voor het museum, dat in 2030 de deuren moet openen.
Met een breed scala aan werkervaring in de museumwereld begon Brandon in 2022 als kwartiermaker voor het Nationaal Slavernijmuseum. Een grote taak die ze samen met haar mede-kwartiermakers John Leerdam en David Brandwagt met beide handen aangreep. Brandon sprak samen met hen meer dan 5.000 betrokkenen om tot het plan te komen dat er nu ligt. Nu de volgende fase van de ontwikkeling van het museum is aangebroken, zit haar taak er bijna op. Brandon blikt terug op een intensieve periode waarin ze haar hart en ziel heeft gestort.
Waarom sprak de functie van kwartiermaker voor het Slavernijmuseum jou aan?
‘Het zit in mijn eigen achtergrond, nieuwsgierigheid en werkervaring. Ik ben vanuit Suriname naar Nederland gekomen toen ik een jaar oud was. Als mijn oma in Nederland was, vertelde ze me verhalen over vroeger, over de slavernij. Maar als je zo jong bent, voelt het als een soort sprookje. Ik realiseerde me nog niet dat het over mijn familie ging. Een paar jaar geleden bezocht ik het slavernijmuseum in Liverpool. Die plek gaf me niet het gevoel dat het over mij ging, als individu. Ik weet nog dat ik dacht, ik hoop dat Amsterdam het beter gaat doen. De oproep voor kwartiermakers kwam een paar keer voorbij, maar ik wilde het niet omdat ik een sabbatical had. Toch begon ik te wennen aan het idee en dacht ik: ik doe het. Tijdens de sollicitatie wilde ik laten zien waarom het voor mij belangrijk is dat er een museum komt. Het moest om identiteit gaan.’
Hoe heb je dat laten merken?
‘Ik ging naar de sollicitatie in een jurk met Afrikaanse prints en een tas vol met drank, kruiden en kunst. Ik zei, dit is waar het over moet gaan. Als je alleen maar praat over slavernij, en niet over de mensen, laat je iets liggen. Toen heb ik de baan gekregen.’
.
‘Ik ging naar de sollicitatie in een jurk met Afrikaanse prints en een tas vol met drank, kruiden, doeken en kunst’
.
Waren de afgelopen jaren wat je ervan had verwacht?
‘Het waren een hoop opdrachten. Ik dacht, jeetje, waarom heb ik hier ja tegen gezegd. De zakelijke kant kende ik door mijn eerdere werkervaring in de museumwereld. Maar ik heb de opdracht zwaarder gemaakt door me samen met John op alle betrokkenen te richten. We besloten dat het eigenaarschap groot moest zijn. Het bloed doordrenkt niet de grond in Nederland, maar wel die van veertig plekken over de hele wereld. We hebben met meer dan 5000 betrokkenen gesproken, ik stelde iedereen dezelfde vragen. Waarvoor kom je straks naar het museum? Wat wil je leren en wat wil je achterlaten? Ik wilde niks verloren laten gaan van wat mensen hebben gezegd.’
Droeg je een verantwoordelijkheidsgevoel?
‘Enorm. Het zit in mijn karakter. Het was ongelooflijk zwaar; ik heb nog nooit zo hard gewerkt. Tachtig uur per week was niks. Je kan dit niet doen zonder zelf beschadigd te raken, het is geen vrolijkmakend iets. Soms heb ik nachtmerries en zie ik stromen van tot slaaf gemaakte mensen langs mijn bed lopen.’
.
‘Soms heb ik nachtmerries en zie ik stromen van tot slaaf gemaakte mensen langs mijn bed lopen’
.
Hoe ga je met die emoties om?
‘Door veel met mijn honden lopen. Het helpt ook om steeds te bedenken dat het ongelooflijk krachtig is hoe de generaties hun menselijkheid behielden. Hoe ze hoop hebben gehouden. Daar hou ik me aan vast.’
Heb je de emotionele lading onderschat?
‘Ik heb het totaal onderschat wat het persoonlijk met je doet. De geschiedenis is niet niks.’
Wat wil je zelf bereiken met het museum?
‘Ik hoop dat iedereen er naartoe gaat en dat we iets kunnen doen aan de manier waarop we naar elkaar kijken.’
Is dat haalbaar, in een tijd van polarisatie?
‘Een voor een wel. Ik zie het als een systeem dat we langzaam kunnen ontwrichten. Hopelijk hoeft het gesprek over een aantal jaar niet meer zo gestimuleerd te worden, en komen we op een andere manier tegenover elkaar te staan.’
.