Onder een grijze lucht verzamelen tientallen mensen zich op het Java-eiland. Ze zijn bij elkaar gekomen voor een belangrijk moment: de zegening van de toekomstige locatie van het Nationaal Slavernijmuseum. De ceremonie markeert de officiële start van de bouw van het museum, dat in 2030 zijn deuren zal openen. Een moment waarin niet alleen de locatie wordt gezuiverd met gebeden, maar ook het slavernijverleden wordt erkend en de voorouders bedankt worden voor hun strijd tegen het onrecht.
‘Regen is zegen, regen is voorspoed’, klinkt het door de microfoon. Tussen de harde windstoten weergalmen klanken van trommels. Onder de dikke jassen van een groepje nazaten van tot slaaf gemaakten is nog net hun kleurrijke klederdracht te zien. Ze verwelkomen alle toeschouwers en verzoeken ze hand in hand te staan. Vreemden en bekenden reiken elkaar glimlachend de hand en komen in verbinding met elkaar te staan.
‘Regen is zegen, regen is voorspoed’
Een locatie voor erkenning
Sinds het eerste initiatief in 2017 voor het Nationaal Slavernijmuseum, was lange tijd onduidelijk waar het museum zou komen. Tot mei vorig jaar, toen het stadsbestuur groen licht gaf voor het voorstel om het museum op de kop van het Java-eiland te bouwen. Daar zal een gebouw van meerdere verdiepingen, met een oppervlakte van zo’n 9000 vierkante meter, ruimte bieden aan de verhalen van de Nederlandse koloniale geschiedenis, door afstammelingen van tot slaaf gemaakten eindelijk een stem bieden.
Naast het IJ, waar het water de plek symboliseert waar boten langsvoeren met tot slaaf gemaakten. ‘Laten we nooit vergeten dat wij hier nu staan, maar laten we vooral nooit vergeten dat onze voorouders hebben gevochten om dit te bewerkstelligen’, roept spreker Noraly Beijer opgewekt over het veld.
De regen, wind en kou zijn al snel vergeten. Een toeschouwer roept dat de tot slaaf gemaakten eeuwen geleden in dezelfde kou hebben geleden, onder veel zwaardere omstandigheden, en dat hun kracht nooit vergeten mag worden.
Tradities verweven
Gekleed in rode doeken en met percussie-instrumenten in de hand, wordt de gebedsceremonie geopend door een groep van de nazaten: de inheemsen. ‘Bij ons gebed draait alles om het universum. We roepen de geesten van onze voorouders op en bedanken hen, om te laten zien dat ze niet worden vergeten’, legt deelneemster Monique Sanches uit.
Ook de aanwezige marrons richten de zegeningen op hun voorouders, door het brengen van een traditioneel plengoffer. Daarbij worden houten bakjes gevuld met de rituele drankjes bestaande uit bier en rum. Tijdens de gebeden worden de bakjes over het, al door de regen, natte gras leeggegoten. ‘Onze tradities verschillen, maar we focussen ons uiteindelijk op hetzelfde: een zuivere plek maken waar ons verhaal kan worden verteld’, zegt Sanches.
‘We roepen de geesten van onze voorouders op en bedanken hen’
Herinnering en verbinding
Tijdens de gebeden lopen de emoties op. Een van de inheemsen wordt tijdens een lofzang omarmd door zijn medezangers als de tranen over zijn wangen stromen. ‘We hopen dat iedereen begrijpt dat het ons diep raakt om hier nu te staan’, zegt Sanches.
De emotie is voelbaar op het veld, toeschouwers worden stil en een enkeling pinkt een traan weg. Op de eerste rij omhelzen cultuurwethouder Touria Meliani en directeur-generaal van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Barbara Wolfensberger, elkaar.
Een hoopvolle start
Naast het verdriet is er ook ruimte voor ontlading en vreugde. ‘We mogen blij zijn met onze krachtige voorouders. Laten we ze niet ten schande maken, maar hun werk voortzetten met dezelfde verbondenheid en daadkracht!’, roept een van de offerbrengers door de microfoon. De strijdlust woekert nog altijd verder, doorgegeven over generaties.
Sanches hoopt dat de grond waar ze staan een plek van herinnering wordt. Voor genezing, dialoog, waar verhalen worden gehoord. ‘Met dit museum hoop ik dat Nederland verdere stappen kan maken om het pijnlijke verleden onder ogen te zien.’