Porem, kapsones, nakketikker en bims. Het Amsterdamse dialect verwondert. Waar komen de woorden vandaan? Hoe gebruik je een knoedeltje? En hoeveel vliegende ratten kun je vinden op de Dam? Je leest, ziet of hoort het in de rubriek Mokums dialect. Vandaag: bijgoochem.
In 2014 werd het door de kijkers van AT5 nog verkozen tot het mooiste Amsterdamse woord, maar tegenwoordig hoor je het nog maar weinig: bijgoochem. In Amsterdam betekent het ‘bijdehand’ of ‘betweter’, maar het kan ook de lading van ‘sukkel’ dragen. Op de markt wordt het woord nog gebruikt, maar ‘buiten de markt hoor je het niet meer.’
Op de Albert Cuypmarkt zit Wim Hoekstra achter zijn stoffenkraam, op een tuinstoel, verzonken in een krant. Het is rustig op de markt en de geboren Amsterdammer lijkt haast verbaasd te worden aangesproken. Voor vrienden die ‘verwaand’ doen, vindt hij bijgoochem wel een grappig woord, maar het kan ook anders worden uitgelegd, als intimiderend. ‘Het kan ook een lading hebben als: hé bijgoochem, hou je bek dicht!’
Goochem komt van het Hebreeuwse ‘chochom’ of ‘chacham’, wat wijs of verstandig betekent. De daarvan afgeleide bijgoochem is een pedant iemand die zich wijs acht, maar dat niet is. Hoekstra zal je op de markt niet uitmaken voor bijgoochem. ‘Ik heb nooit de behoefte gehad om anderen weg te zetten of te intimideren met zo’n woord.’ In de vijftig jaar dat hij inmiddels op de markt staat heeft hij het woord nog nooit gebruikt. ‘Je hoort het ook veel minder dan vroeger.’
In een halve eeuw heeft Hoekstra de markt ook op veel andere vlakken langzaam zien veranderen. ‘Vroeger kon ik hier een gezin, met mijn twee zoons, van onderhouden. Dat bestaat nu niet meer. De kraam hiernaast is laatst gestopt. Mensen gaan nu naar de Action of het internet. Als ze al naar de markt komen, gaan ze doelgericht op bijvoorbeeld de viskraam af en dan weer weg.’
Niet beter, maar anders
‘Het was vroeger niet per se beter, maar wel anders. Mensen gingen na werk verse groente halen op markt, naaiden nog zelf kleren en kwamen bij me langs voor stoffen.’ ‘Kijk!’, roept hij plots, terwijl een jonge vrouw met een koptelefoon langsloopt. ‘Die loopt gewoon tegen haar telefoon te praten! Het is een soort wandelboulevard geworden. Het mag eigenlijk geen markt meer heten. Het is echt een Amsterdams probleem. In andere steden waar ze maar een of twee keer per week markt hebben, komen mensen speciaal langs voor de markt.’
Hoekstra staat er vandaag alleen nog om zijn vergunning te behouden. ‘Daarvoor moet ik er twee keer per week staan. Zaterdag verkoop ik wel wat, maar het is niet meer dan een snabbeltje. Al met al kost het me 70 euro om hier vandaag te staan en tot nu toe heb ik voor 38 euro verkocht. Maar ik heb mijn krantje en een kacheltje en woon hier om de hoek, dus ik vermaak me wel.’
Even verderop staat Henny de Pas (63) achter zijn bloemenkraam. ‘Ik noem iemand zeker nog weleens een bijgoochem, maar buiten de markt hoor je het niet meer. De helft van de marktkooplui is ook niet meer Amsterdams. Mijn kinderen weten wél wat het betekent. Als je het als kind niet meekrijgt, gaat het verloren. Er zijn genoeg Amsterdamse woorden waarvoor dat geldt.’ Zo heten de katten van zijn collega Schorem, Gajes en Schorriemorrie. ‘En die naam maken ze waar ook!’ ‘Bijgoochem’ gebruikt De Pas vooral met een knipoog naar vrienden als ze bijdehand doen, maar ook weleens naar vreemden op de markt. ‘Die weten toch niet wat het betekent.’