‘U zult begrepen hebben dat het gaat over homo-emancipatie. Dat klopt. Maar alleen over de politiek. En dan bedoel ik niet hoe homoseksuelen politiek bedrijven, maar hoe de politiek zich met homoseksuelen heeft bemoeid, want dat heeft ze veel gedaan.’ Zo begon oud-PvdA politica Joke Swiebel op 26 januari haar ‘lekenpraatje’ over het proefschrift, waar zij op 82-jarige leeftijd op promoveerde. ‘Voor zover we konden nagaan de oudste promovendus van de UvA’, aldus haar promotor professor Jan-Willem Duyvendak.
In een goedgevulde Oude Lutherse Kerk heerste voor Swiebel ‘een soort reüniegevoel’. ‘Er zaten veel mensen uit de homobeweging van vroeger en nu.’ Het was geen diep gekoesterde wens van de voormalig PvdA-politica om te promoveren, maar ze vond het belangrijk om de ‘geschiedenis van homo-emancipatie te boekstaven’. ‘Ik had al eens een artikel gepubliceerd en de suggestie gedaan die homogeschiedenis, door een wettelijk oog gezien, veel verder te onderzoeken. Daar reageert dan niemand op. Toen kwam corona, zat ik aan de keukentafel en dacht ik: zal ik dan mijn eigen suggestie maar eens opvolgen?’
Het resulteerde in een proefschrift over vier wetswijzigingen voor homo-emancipatie vanaf 1966 tot nu. Daarbij kwam Swiebel, sinds de jaren zestig actief in de vrouwen- en homobeweging en tussen 1999 en 2004 Europarlementariër voor de PvdA, nog best wat dingen tegen die ze ‘gewoon vergeten was’. ‘Dan ga je kamerstukken lezen en denk je: oh ja, zo zat dat! Ik deed het vooral omdat ik het leuk vond, maar het is ook een geschiedenis die niet moet worden vergeten.’ Over die geschiedenis doen zich namelijk nogal wat mythes de ronde, stelt Swiebel.
Openstelling huwelijk
‘Zo denken veel mensen dat de geschiedenis van de openstelling van het huwelijk eind jaren ‘80 begon toen de Gay Krant onder leiding van Henk Krol – ook aanwezig bij de promotie – daarvoor op de grote trom sloeg. Dat ligt veel ingewikkelder. Het COC en de vrouwenbeweging wilden in eerste instantie juist geen openstelling van het huwelijk. Die vonden dat het huwelijk gemaakt is voor een ongelijke, afhankelijke relatie.’ Het is een redenering die Swiebel wel kan volgen. ‘Waarom zou je als homoseksuele man of als lesbische vrouw een instelling omarmen die voor een andere situatie gemaakt is?’
De omslag in dat denken kwam volgens Swiebel deels door de AIDS-crisis in de jaren 80. ‘Homomannen die toen hun partner verloren of zelf ziek werden, dachten: hoe kan ik in ons huis blijven wonen als de ander doodgaat? Dat was een concrete en gerechtvaardigde reden om naar het huwelijk te grijpen. Er zijn natuurlijk ook heel veel mensen die vinden dat dat huwelijk bij ze past, die het zien als erkenning. Dat wil ik ze niet misgunnen, maar op een abstracter niveau gezien vraag ik me af of dit nu een goede manier was vooruitgang te boeken.’
Nederland als gidsland
Een ander misverstand dat Swiebel ontkracht is dat Nederland een gidsland zou zijn op het gebied van homo-emancipatie. ‘Als je kijkt naar wettelijke maatregelen klopt dat beeld een beetje, maar soms ook niet.’ Met het geregistreerd partnerschap was Denemarken bijvoorbeeld de eerste. En Zuid-Afrika nam al in 1994 een antidiscriminatieclausule op basis van seksuele gerichtheid op in de Grondwet, iets wat Nederland pas vorig jaar deed. ‘Nederland heeft internationaal vooral goed gescoord met de openstelling van het huwelijk in 2001.’
Politiek, ook homopolitiek, is al met al ‘grillig’. De eerste wetswijziging uit Swiebels onderzoek is de afschaffing van artikel 248bis van het Wetboek van Strafrecht in 1971. Dat artikel stelde seks van een meerderjarige (destijds vanaf 21 jaar) met een minderjarige strafbaar, maar alleen voor personen van hetzelfde geslacht. Voor mensen van verschillend geslacht was de leeftijdsgrens 16. Opvallend genoeg was het niet de confessionele KVP, maar de liberale VVD die daarbij dwars lag. ‘Sommige dingen in de politiek hangen van toeval aan elkaar.’
Verleidingsargument
‘VVD-minister van Justitie Carel Polak wilde heel zeker zijn van zijn zaak.’ Daarom wilde de VVD-fractie destijds eerst een onderzoek naar het ‘verleidingsargument’, waarop de wet gebaseerd was: minderjarigen zouden door seksueel contact homoseksueel worden gemaakt. In de hedendaagse protesten vanuit radicaal-rechtse hoek tegen voorleesuurtjes van dragqueens, zogenaamde ‘genderindoctrinatie’ op scholen en wat DENK in haar verkiezingsprogramma ‘regenboogpropaganda’ noemde, ziet Swiebel een parallel tussen nu en toen.
‘Het is een vergelijkbare argumentatie. Dat je de authenticiteit van iets wat ‘nieuw’ is, in twijfel trekt door te zeggen: het kan niet zo zijn dat die jongeren zelf op het idee zijn gekomen. Dat argument heeft ook nog het schijnbare pluspunt dat het lijkt of je mensen wil beschermen, tegen zichzelf, tegen de dwalingen huns weegs. Het is een heel betuttelend, autoritair argument. Het gaat in wezen om hetzelfde. Mag je veronderstellen dat als iemand iets wil, die dat zelf kan beslissen?’
De ondertitel van Swiebels proefschrift luidt ‘de symbolische kracht van wetgeving’. Een begrip dat vaak negatief wordt gebruikt. ‘Bij het toevoegen van seksuele gerichtheid aan artikel 1 van de Grondwet hoorde je, bijvoorbeeld van de PVV, het tegenargument dat het ‘symboolpolitiek’ is. Terwijl een symbolische kracht van wetgeving wel degelijk bestaat. Ook al verandert het specifiek toevoegen van seksuele gerichtheid juridisch heel weinig, het geeft een signaal af. Zelf was ik ook sceptisch, maar naarmate de discussie langer duurde, zag ik dat juist de weerstand ertegen een reden is om het wel in de wet te willen. Als ze nu over de Grondwet moeten praten in de formatie, dan staat het er maar wel mooi expliciet. En als het er staat, kan het ook een opstap zijn naar andere stappen die moeten worden genomen.’