In het Allard Pierson werden vrijdag de mémoires van de Amsterdamse Jan Willem Gefken overgedragen aan de Stichting Réveil-Archief. Daarmee komt het werk na 140 jaar beschikbaar voor onderzoek.
‘Als je goed door je oogharen kijkt, zie je de gelijkenis nog.’ Fred van Lieburg, hoogleraar Religiegeschiedenis en voorzitter van Stichting Réveil-Archief, heeft op het scherm de foto’s van twee mannen naast elkaar gezet: Jan Willem Gefken Jan Willem Gefken (1807-1887) werd geboren en gedoopt in Amsterdam. Hij was verbonden aan het Nederlandse Réveil: een politieke beweging die maatschappelijke vooruitstrevendheid aan religieus conservatisme linkte. Aanhangers van het Réveil streden onder meer tegen alcoholisme, armoede en slavernij. Bekende medestanders waren onder meer Isaäc da Costa, Willem de Clercq en Groen van Prinsterer. en Jan-Willem Gefken. Vrijdag droeg laatstgenoemde de mémoires van zijn betovergrootvader over aan de stichting, tijdens een speciale bijeenkomst in het museumcafé van het Allard Pierson. Daarbij waren ongeveer vijftig geschiedkundigen, geïnteresseerden en familieleden van Gefken aanwezig.
‘Vette aanwinst’
Het document – bestaande uit 1187 pagina’s – biedt onder meer een nieuw perspectief op het slavernijverleden in West-Indië. Gefken was van 1857 tot 1868 procureur-generaal in Suriname, waar hij bovendien nauw betrokken was bij de afschaffing van de slavernij. Nu zijn mémoires zijn overgedragen, komt het werk – na 140 jaar in familiebezit te zijn geweest – voor het eerst beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek.
Volgens Van Lieburg is dat een fijn gegeven voor toekomstig geschiedkundig onderzoek naar Suriname: ‘Het is eigenlijk een hele vette aanwinst.’ Dat komt met name vanwege Gefkens rol bij de afschaffing van de slavernij. Gefken was sterk betrokken bij de afschaffing van de slavernij en de opkomst van het abolitionisme in Nederland. Zo richtte hij met enkele medestanders in 1842 de ‘Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van de afschaffing der slavernij’ op. Daarmee werden deze mensen gezien als ‘slavenvrienden’. Met name in de eerste helft van de negentiende eeuw was het nog een uitzonderlijke positie om vóór de afschaffing van de slavernij te zijn. De vondst en overdracht van de mémoires komen op een moment waarop juist deze periode volop in de schijnwerpers staat.
Van Lieburg dook afgelopen zomer in de geschiedenis van Gefken en ging op zoek naar de mémoires: ‘Ik wist dat ze bestonden, dus ik ben op zoek gegaan. Toen kwam ik op Linkedin iemand tegen met nagenoeg precies dezelfde naam en vervolgens bleek hij de mémoires ook nog in bezit te hebben. Het is eigenlijk best makkelijk gegaan.’
Desondanks is het een bijzondere vondst. Volgens Van Lieburg gebeurt het niet vaak dat een document als dit kan worden toegevoegd aan de collectie: ‘Soms vullen families bestaande collecties nog een beetje aan, dan hebben ze ergens nog wat brieven liggen. Maar heel nieuw materiaal komt niet vaak voor: al helemaal niet in deze omvang.’
Moreel dilemma
Hoewel het werk dus snel gelokaliseerd was, ging de beslissing om het werk over te dragen voor Jan-Willem Gefken nog wel gepaard met enige morele hindernissen. Zo laat hij zien dat zijn verre voorvader op een inlegpapier in het boek geschreven had dat alleen nazaten en familieleden het boek zouden mogen inzien.
Dat hij nu besloten heeft om deze wens na bijna 140 jaar tóch naast zich neer te leggen, heeft vooral te maken met de moeilijkheid van het bewaren: ‘Wij kunnen dit handschrift toch niet lezen. En de kwaliteit wordt er op onze zolder niet beter van. Dan kan het beter in goede omstandigheden bewaard blijven. Maar het kan dat Jan Willem zich nu omdraait in zijn graf.’
Tegen zichzelf kan Gefken zijn besluit inmiddels goed verantwoorden: ‘Dat briefje is na al die tijd inmiddels toch wel verjaard?’ Van Lieburg is blij met deze beslissing en hoopt stiekem zelfs op meer: naar eigen zeggen ‘uit liefde voor de geschiedenis’. Nog voordat de handtekening voor de overdracht op papier staat, polst hij al lachend: ‘Er ligt nog wel meer bij jullie, toch?’
Nieuwe puzzel
Hoewel de precieze inhoud van de mémoires op dit moment nog grotendeels onbekend is, is volgens universitair hoofddocent Maartje Janse van de Universiteit Leiden al wel duidelijk dat de geschriften van ‘slavenvriend’ Gefken belangrijke nieuwe inzichten en nuances op zullen leveren: ‘Ik heb het werk gisteren voor het eerst mogen bekijken en van wat ik al even snel heb gezien, zitten er veel nieuwe mogelijkheden voor nieuw onderzoek in.’
Dat is volgens haar zo mooi aan de geschiedenis: ‘Elke keer als je denkt dat je alles weet, ontdek je weer iets nieuws. Zo’n vondst is dan een puzzelstukje, maar tegelijkertijd ook weer een nieuwe puzzel.’