Mensen met een zware lichamelijke beperking worden vaak onderschat door hun fysiotherapeuten en ouders. Dat beweert Joep Pelsser, bondscoach van het Nederlandse bocciateam dat traint in Sporthallen Zuid in Amsterdam. ‘De behandeling is veel te lief.’
‘Nieuwe spelers die bij het team komen zijn vaak zwak, maar binnen een relatief korte tijd ontwikkelen ze zich enorm bij ons,’ zegt Pelsser. ‘Dan is in de tijd daarvoor toch echt te weinig gedaan.’
Invloed van de omgeving
Volgens hem komt die grote ontwikkeling bij de spelers door het trainingsprogramma waar krachttraining onderdeel van uitmaakt. ‘Voor iedereen met een lichamelijke beperking zou krachttraining goed zijn: je wordt zelfstandiger, kan en durft meer, en iemand met spasmes kan dan beter omgaan met zijn of haar spasticiteit. Maar naar mijn idee gebeurt dit buiten de sportsetting nog veel te weinig,’ zegt Pelsser. ‘Dat komt doordat de gymdocent niet weet wat hij met zo iemand aan moet, de ouders erg voorzichtig zijn, en de fysiotherapeut alleen probeert de beweeglijkheid en soepelheid te behouden.’
‘Waar andere kinderen hun beweging krijgen doordat ze over het schoolplein rennen en bij een sportclubje zitten, is dat bij kinderen met een beperking een stuk minder. Daardoor blijft hun ontwikkeling achter. Dat ligt niet aan de beperking, maar aan hoe de omgeving daarmee omgaat.’
Daniel Perez (35), een speler van het Nederlandse bocciateam, kent de negatieve invloed van zijn omgeving maar al te goed. Hij heeft cerebrale parese, een hersenbeschadiging waardoor hij spastisch is, niet kan lopen en moeite heeft met praten. ‘Mijn ouders en school wisten totaal niet wat er mogelijk was. En ik heb het allemaal weleens gehoord: ‘zal je dat wel doen?’, ‘wordt het niet eens tijd om wat anders te doen wat wel mogelijk is?’, en ga zo maar door.’
Tot zijn veertiende was zijn leven dan ook zeer beperkt: hij kwam vaak niet verder dan zijn huis en school. ‘Maar daarna was ik er klaar mee. Ik ging het huis uit, de grote wereld in. Ik ging wonen in een woongroep in Nijmegen, waar ik ging sporten, fitnessen en zwemmen. Hierdoor kreeg ik steeds meer controle over mijn beperking waardoor ik zelfstandiger werd.’ Daar leerde hij de sport boccia kennen; nu is hij voor de tweede keer gekwalificeerd voor de Paralympische Spelen. ‘Eén van mijn spreuken is: just do more.’
Doel van het kind
‘Als je kinderen met bijvoorbeeld cerebrale parese intensief op kracht en conditie traint, doen ze het hartstikke goed. Dat weten we. Dat is dan ook de basistraining die de kinderfysiotherapeut geeft,’ zegt Raoul Engelbert, bijzonder hoogleraar Kinderfysiotherapie aan de Universiteit van Amsterdam, die ook verbonden is aan het Emma Kinderziekenhuis.
‘Het idee dat kinderfysiotherapeuten niet zoveel doen is onterecht en achterhaald. Het is lang geleden – misschien wel twintig jaar – dat er tegen kinderen werd gezegd: ‘doe maar rustig aan, want je kan niet zoveel’.’
Petra van Schie, kinderfysiotherapeut bij het Amsterdam UMC en projectleider bij RaceRunning Nederland, beaamt dit. Volgens haar ligt de soort training die het kind krijgt aan het doel van het kind en de ouders. ‘Bij sommige kinderen is de motivatie enorm groot omdat zij, bijvoorbeeld, van alles willen bereiken binnen een sport en misschien zelfs naar de Paralympische Spelen willen. Maar sommige kinderen willen een heel ander doel bereiken, zoals verder kunnen lopen.’
Engelbert: ‘Aan de hand van dat doel maken kinderfysiotherapeuten een trainingsprogramma dat enorm intensief is in kracht, stabiliteit en conditie. We proberen het maximale uit de kinderen te halen, maar het moet wel leuk en doelgericht blijven. Alleen maar trainen voor meer kracht, terwijl je die helemaal niet gebruikt, heeft geen enkele zin.’