Stille Stad – Tussen de Sloterweg en de A4 ligt een stil stukje stad. Het is misschien wel het meest onbekende park van Amsterdam, honderd jaar geleden aangelegd door chemicus Wilhem Sieger.
Het dooit. Dooi is lelijk, smerig, jammer en in het verkeer zelfs gevaarlijk. Niemand wil naar buiten als het dooit. Daarom heeft de zoektocht naar het meest stille plekje van Amsterdam na een vorstperiode de grootste kans van slagen.
In het Siegerpark is het allesbehalve een dooie boel. Twee felgekleurde busjes staan precies voor de ingang geparkeerd. Er sjouwen mensen van de gemeente met takken. De knotwilgen worden gesnoeid. Achteloos omzeil ik de stapels takken alsof ik hier al jaren iedere ochtend kom. Ik knik naar de werklui terwijl ik besef dat werklui een heel raar woord is.
Er valt hier genoeg te horen. Het razen van het verkeer over de A4, het zagen dat de takken op de grond doet vallen, het fluiten van vogels waarvan ik de naam niet ken: het zijn stille geluiden. Mijn haar waait in mijn gezicht. Ik moet naar de kapper, maar dat kan niet. Ik treur omdat ik geen knotwilg ben.
Even verderop, achter een grote donkere boom, zit aan de andere kant van het water een jongen met een zwarte pet. Hij heeft de zelfbedienings-kabelveerpont genomen. Dat is onder deze omstandigheden een imposante daad. Hij heeft zich niet laten tegenhouden door de langzaam smeltende stukken ijs op het water, integendeel, hij heeft ze bruut doorboord met de op zijn spierkracht-aangedreven veerpont.
Nu zit hij aan de overkant rustig van zijn jointje te genieten. Hij heeft een koptelefoon op. Het kan niet anders dan dat hij daar de holle lach van Drs P doorheen hoort schallen.
Ik wil ook naar de overkant, maar dan moet ik eerst aan het touw trekken zodat de pont naar mijn kant komt en dat durf ik niet. Stel je voor dat de jongen net op dat moment terug wil. Ik loop nog wel een rondje.
Het Siegerpark is bijzonder omdat er naast exotische bomen en uitheemse planten ook beeldhouwwerken staan, uitgeleend door het Stedelijk Museum. Het offline bewonderen van kunst tijdens een lockdown is vorstelijk, zelfs als het dooit. Als ik voor Keesje het diakenhuismannetje sta, zie ik vanachter de struiken een zwarte pet tevoorschijn komen die zich traag richting de Sloterweg begeeft.
Daar gaat hij, de jongen met de pet heeft zijn haar in een knotje. Dankzij hem is de oversteek weer begaanbaar. Zijn hoofd beweegt mee met zijn muziek. Het zagen hoort hij niet. Ik ben blij dat hij geen knotwilg is.