AMSTERDAM – Op 27 januari is het 75 jaar geleden dat Auschwitz werd bevrijd door de geallieerden. In een serie van vijf verhalen onderzoekt NAP Nieuws hoe Amsterdam omgaat met de herinnering aan de Holocaust. Vandaag de eerste aflevering: de Nationale Holocaust Herdenking staat op een kruispunt.
‘De vraag blijft: hoe kon het gebeuren,’ zegt Mark Rutte als hij op zondagochtend de mensen in het Wertheimpark toespreekt. Op zijn haar ligt een donkerblauw, zijden keppeltje. De zon schijnt in zijn gezicht. Achter hem valt het licht over de bladerloze takken van een hoge vleugelnootboom. ‘Het antwoord is donker en confronterend. […] Toen een groep landgenoten onder een moorddadig regime apart werd gezet, buitengesloten en ontmenselijkt, zijn we tekortgeschoten.’ Zijn toespraak sluit hij af met een opvallende zin: ‘Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen.’ Onder zijn toehoorders blijft het stil.
Op slechts twee andere momenten sprak een lid van de Nederlandse regering over schuld met betrekking tot de Holocaust: koningin Beatrix zei tijdens een staatsbezoek aan Israël in 1995 dat ‘het Nederlandse volk de ondergang van zijn Joodse medeburgers niet heeft kunnen verhinderen’. En op een Zweeds holocaust-congres zei minister-president Wim Kok in 2000 dat het hem speet dat Joodse Nederlanders die terugkeerden op een ‘kille manier’ waren ontvangen. Waar Beatrix en Kok hun woorden voorzichtig kozen, is Rutte duidelijk. Misschien was dit, 75 jaar na dato, ook wel het laatste moment om zulke excuses te maken.
‘Betrek het op ons leven van nu’
Naomi Koster, secretaris van het Nederlands Auschwitz Comité, merkt net als Mark Rutte dat de Holocaustherdenking op een kruispunt staat. Hoe kun je herdenken zonder levende getuigen? Koster: ‘Er zijn binnenkort geen overlevenden meer, terwijl zij het verhaal van de oorlog het meest tastbaar maken. Kinderen moeten het verhaal van hun familie dan gaan doorvertellen.’ Die transitie blijkt uit het programma van de ceremonie. ‘Dit jaar hebben we voor het eerst het verhaal van een overlevende, én de verhalen van kinderen over hun familieleden die de Shoah overleefden toegevoegd.’
Drie kinderen van de Joodse basisschool Rosj Pina worden tijdens de ceremonie naar voren gehaald. Eén van hen is Tomer Sharon, een jongen uit groep acht met een zwarte, gewatteerde jas. Hij vertelt over zijn overgrootouders die op de vlucht waren. ‘Op een perron in Frankrijk stonden Duitse soldaten. Mijn opa zei: ‘Als ze onze valse papieren zien, komen we hier niet levend weg’. Op het perron stond ook een Arabische fotograaf. Hij zag het gevaar, riep hen bij zich en vroeg hen te poseren voor een foto. Hij heeft hun leven gered.’ Sharon houdt de foto die die dag gemaakt werd omhoog.
Nicole Rehe-Calisch (71) komt elk jaar naar Amsterdam voor de herdenking. Ze merkt dat kinderen – achterkleinkinderen van overlevenden – goede overdragers van oorlogsherinneringen zijn. ‘Ik was vijftig toen ik erachter kwam wat er in de Tweede Wereldoorlog was gebeurd. Mijn ouders overleefden de Holocaust en hebben me er nooit iets over verteld. Mijn kinderen hebben niet zo veel belangstelling, maar de generatie daarna wil het wél allemaal weten. Hoe verder ze afstaan van het verdriet, hoe geïnteresseerder ze zijn en hoe makkelijker het is om erover te praten.’
Rehe-Calisch gelooft dat de herdenkingen de komende jaren door de interesse van jongere generaties generatie alleen maar omvangrijker zullen zijn. Dat zegt ook Holocaust-historicus Johannes Houwink ten Cate. ‘Betrek het op ons leven van nu. Als we herdenken niet meer kunnen vertalen naar de dag van vandaag, dan laten we het afsterven. De dichter Leo Vroman zegt dat mooi: ‘Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen, en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.’