David Endt (65), sportjournalist, columnist, schrijver en voormalig teammanager van Ajax, is geboren in Den Haag en getogen in Amsterdam. Naar aanleiding van de Poëzieweek vroeg NAP Nieuws hem een gedicht te schrijven over de tweestrijd tussen Den Haag en Amsterdam, ADO en Ajax, geboorteplaats en jeugdstad. Kortom: over wat het betekent om als Hagenaar ook Ajacied te zijn.
“Ik woonde op de Antonie Duyckstraat in Den Haag. Ik heb levendige herinneringen aan die tijd. Bijvoorbeeld een zeppelin die voorbij kwam en natuurlijk de zeelucht. De sensatie van naar de boulevard gaan bij storm en zien hoe het water over de kade klotst en zelfs over de boulevard. Ik herinner me ook heel goed het licht van de vuurtoren, dat door mijn slaapkamer zwiepte. En die misthoorn. Er was in mijn beleving heel vaak mist. Dan hoorde je dat hele diepe geluid van de hoorn. Zo mysterieus. En spelen in de tuin. Dat zwaaiende tuinhek was voor mij een soort speeltuinapparaat.
“Toen ik vier was kregen we een woning in Tuinstad Slotervaart in Amsterdam-West. Mijn vader werkte destijds alweer een tijdje in Amsterdam. Het was een wijk met jonge gezinnen, veel kinderen, van alles in aanbouw. Alle jongens voetbalden op straat. Daar leerde ik alle geheimen van de bal en de fascinatie voor het spel. Ik had het geluk dat Ajax in Amsterdam een internationale grootmacht werd. Ik was toen een jaar of 19 en ging altijd dwars door de stad op de fiets naar de wedstrijden van Ajax. Stoplichten bestonden niet, al waren ze er wel. En dan terug. Gelukzalig. Of het voetbal nou goed was of slecht, dat maakte niet zo veel uit want je was er geweest. Later besef je dat je een gouden generatie hebt zien voetballen en dat je er bijna deelgenoot van was geweest.
“Ik ging zelf ook wel aardig voetballen. Ik ging van de amateurclub ASV Slotervaart op mijn zeventiende naar Ajax. Toen heb ik bij de junioren gespeeld, een paar jaar in jong Ajax gevoetbald en ook nog een tijdje bij het eerste elftal gezeten. Maar ik was niet het toptalent. Dat smoorde een beetje. Toen ben ik op een lager niveau gaan spelen. Ik ken de dynamiek van een eerste elftal, ik heb de club van binnenuit meegemaakt.
“Ik had wel wat met Den Haag, maar ik ben nooit echt voor ADO geweest. De voetbalclub Holland Sport, aan de Sportlaan had meer mijn interesse. Maar ADO was natuurlijk wel de club van Den Haag. Ik kwam er graag, omdat het toch de club van mijn stad was. Maar eind jaren ’70, begin jaren ’80 ontaarde echt de rivaliteit tussen ADO en Ajax. Het was misselijkmakend. Vroeger was ADO een club die bij de top vijf hoorde, maar toen zakten ze steeds verder weg. Dat zorgde voor frustratie tegen het grotere Amsterdam en Ajax was daar een symbool van.
“Ik reisde altijd mee met de bus als persvoorlichter en later als teammanager van Ajax. Den Haag wilde je dan overslaan. Het was net alsof je in Beiroet terechtkwam. Ik heb een paar jaar achter elkaar meegemaakt dat er drie helikopters boven ons vlogen, acht, negen politiewagens, ME. Dat we helemaal ingesloten werden en via allerlei sluiproutes naar dat stadion moesten. En dan nóg zag je gezinnen langs de weg schreeuwen: “Joden aan het gas!”. De entree bij het stadion was als checkpoint Charlie. Ze probeerden daar het publiek een beetje in toom te houden, maar dat lukte nooit. Dan had je helemaal geen zin meer in voetbal en was je blij om Den Haag weer uit te rijden. Een heel gek gevoel, omdat het ook gewoon mijn stad is.
“Ik heb niet het gevoel dat ik mijn roots achterna moet in Den Haag, maar ik kom er nog een stuk of vijf keer per jaar. Dan ga ik naar het Gemeentemuseum en loop ik door naar de Antonie Duyckstraat. Ik geniet elke dag van Amsterdam, maar ik ben niet zo gebonden dat ik nergens anders zou kunnen leven. De stad zal er toch altijd zijn. Dit prachtige wereldse dorp.”