Amsterdam bouwt duizenden huizen, verwelkomt massa’s toeristen en biedt hulp aan vluchtelingen. De hoofdstad is populairder dan ooit, maar hoe gastvrij is zij? NAP onderzoekt het. Deze keer: met Buitenveldertse ouderen op stap in de minibus.
BUITENVELDERT – Albert van Dijk (67) kijkt op zijn horloge. Vijfenveertig minuten om bij museum de Hermitage in het centrum te komen. Dat moet lukken. Net zoals het vorige keer lukte, toen ze naar de Amstelveense markt gingen.
Het is simpel.
“Ding dong. ‘Goedemorgen, de taxibus’. Even wachten, geduld – ze zijn niet meer de snelsten hè. Dan: deur open, krukje op de grond, de bus in. ‘Voorzichtig meneer, doet u maar rustig mevrouw’. Daarna, deur dicht – op naar het volgende adres.”
Dat herhaalt Albert vandaag bij zes deuren. Daarachter, eenzame ouderen – mensen die slecht ter been zijn. Albert, met witte baard en alpinopet, bezorgt ze als vrijwilliger van Wijkontmoetingscentrum Buitenveldert drie keer per maand een gezellig samenzijn.
Hij somt op:
“1: We ontmoeten elkaar, gezellig.”
“2: Het is een stukje cultuur. Ja, zelfs de markt in Amstelveen.”
“3: We halen mensen uit hun sociaal isolement, veel ouderen in de buurt zijn eenzaam.”
Albert draait de sleutel om, de bus begint te brommen. Hij werpt een blik op de lijst met aanmeldingen. Vertrouwde adressen.
Albert kent de weg op z’n duimpje. Hij woont al 27 jaar in Buitenveldert, maar zijn accent verraadt een Tukker. “Vrienden verklaarden mij voor gek – ik woonde in de ‘Parel van Twente’ – maar hier in Amsterdam is gewoon álles. En kijk, met dat zonnetje, het is net of je Zuid-Frankrijk binnenrijdt.”
Bij het eerste adres, een metershoge grijze betonflat, duurt het even voordat een heer met wandelstok verschijnt. Ook bij de tweede stop laten twee buurvrouwen op zich wachten. Maar dat maakt Albert niets uit. Hij lacht, vraagt hoe het gaat en maakt de riemen vast.
In het hart van de wijk lopen twee heren richting de bus. Druppels vallen naar beneden. “Bah”, zegt een van hen. “Net was het nog helemaal blue sky.” Bij de laatste deur verschijnt een net geklede vrouw. Albert neemt haar stok aan, terwijl ze in de bus klimt.
Koers richting centrum. Albert: “Toen ik tweeënhalf jaar geleden begon met het de minibus deden we het met z’n tweeën.” Sinds een jaartje doet hij het alleen. Dat gaat, maar eigenlijk zou het wijkcentrum nog een vrijwilliger kunnen gebruiken.
Bij de Ringweg A10 komt Albert tot stilstand. Vanachter uit de bus vraagt iemand in plat Amsterdams wat er aan de hand is. Albert haalt zijn schouders op. Er zal wel iets te doen zijn bij de RAI.
De inhalende auto’s, de drukte bij het Amstelstation – Albert trekt zich er niets van aan. Moet je ook niet willen. Albert studeert nu, na zijn loopbaan, Boeddhisme en geeft ook zenmeditatie in het wijkcentrum. Rust is voor hem belangrijk.
Dan, door de Wibautstraat. Langs het kantoor van Reclassering, waar hij jarenlang ambtenaar was. Albert staart door de vooruit. “Hmm.. Missen? Nee. Ik ben liever buiten.”
Fietsers komen dichterbij, de straatjes worden smaller. Eenrichtingsverkeer, dubbel geparkeerde auto’s. Albert sjeest tussen de grachten, vliegt over smalle bruggen. Aan de rechterkant verschijnt de Hermitage.
De schuifdeur rolt open. Het krukje komt te voorschijn. Een voor een komen de oudjes de bus uit en verdwijnen in het museum.
Albert kijkt op zijn horloge. Onder z’n baard verschijnt een triomfantelijke glimlach.