De meeste Amsterdammers liggen in de late uurtjes gewoon in bed. Maar ook ‘s nachts wordt in onze stad gewerkt. DJ’s, bakkers, nachtzusters: waarom kozen ze ervoor te werken wanneer iedereen slaapt? Deze keer: Jos Hooimeijer werkt bij de Joriskring, een opvang voor kinderen met een handicap.
“Eva is wat onrustig. Oh, en Maarten heeft geen diarree meer.” Het is zondagavond, kwart over tien. Bij de Joriskring, een opvang voor kinderen met een verstandelijke of lichamelijke beperking, vindt de wisseling van de wacht plaats. De nachtdienst begint.
Jos Hooimeijer (39) draait deze dienst vier nachten achter elkaar. In haar eentje draagt ze de zorg voor zo’n twintig kinderen. In de even weken staat ze – met een team – op de dagopvang. Ze werkt nu een jaar bij de Joriskring.
Heuptasje
De Joriskring, onderdeel van de stichting Lievegoed, bevindt zich op de Zuidas in een oud kantoorpand. De inrichting – meubels, speelgoed, decoratie – bestaat voornamelijk uit natuurlijke materialen. Ook de kleurtinten zijn aards. Veel lichtgeel, gebroken wit, perzik. Ondanks de voormalige, zakelijke, rechttoe rechtaan bestemming van het gebouw is de sfeer huiselijk.
Jos klikt een heuptasje om. “Hierin zitten de protocollen van de kinderen. Elke situatie heeft zijn eigen stappenplan. Als Anne-Marie een epileptische aanval heeft, moet ik anders reageren dan als Liv er een heeft. Bij het ene kind moet ik twee minuten wachten tot ik medicatie toedien, bij het volgende kind is dat drie of vijf minuten.”
Waarschuwingstelefoon
Een onmisbaar hulpmiddel voor de nachtdienst is de waarschuwingstelefoon. Dit is een soort babyfoon die niet alleen geluiden vastlegt, maar ook een seintje geeft als een kind zijn slaapkamerdeur opent. Bij kinderen met epilepsie meten sensoren onder het matras de bewegingen. Veel beweging kan duiden op een aanval – en dat krijgt Jos dan doorgeseind.
“Ik zet de telefoon op de gevoeligste stand. Soms krijg ik een seintje als een kind ligt te snurken, of zich omdraait – maar liever dat, dan dat ik iets mis.”
Rond elf uur maakt Jos een ronde langs alle kinderen. Ze begint op de verdieping met de ‘zorgkinderen’, de kinderen die, veelal door fysieke beperkingen, intensieve hulp behoeven. Jos loopt de kamer in van Lex. Lex, een tiener, heeft weinig controle over zijn lichaam. Hij wordt twee keer per nacht verlegd, zodat hij geen doorligplekken krijgt. Jos laat de spijlen van het bed zakken, legt de deken aan het voeteneind, aait Lex over zijn gezicht en legt hem behendig op zijn andere zij. Kussens ondersteunen zijn benen, rug en hoofd. Even lijkt hij wakker te worden – hij kijkt Jos recht aan – maar slaapt dan verder. Ze stopt Lex weer in, tilt de spijlen van het bed op en fluistert nog een keer goedenacht.
Kopvoeters
Jos herhaalt dit proces bij een drietal kinderen. Ze loopt van kamer naar kamer, door een gang met geel zeil en schilderijen van kopvoeters. Dan loopt Jos de trap op, naar de volgende verdieping. Hier liggen ‘structuurkinderen’: kinderen die over het algemeen fysiek in orde zijn, maar aan gedragsstoornissen lijden. Ze gedijen bij een vast ritme. “Zolang ik geen melding doorkrijg op de waarschuwingstelefoon, hebben deze kinderen in principe geen acute zorg nodig. Toch ga ik bij allemaal langs. Ik kijk of ze lekker liggen, of het licht uit is. Het stelt me gerust ze even te zien.” Muisstil opent Jos de deuren, kijkt om de hoek, legt een deken recht. Op de vloer wijzen vlinders de weg naar de kamer van een meisje, Madelief. “Ze is zo wijs, maar had toch moeite haar eigen kamer te vinden. Nu kan ze het vlinderspoor volgen.”
Sommige kinderen slapen een of een paar nachten per week bij de Joriskring. Anderen wonen hier permanent. Voorheen kwamen de meeste kinderen zo nu en dan logeren, maar sinds de hervorming van de zorg in januari zijn hier meer kinderen komen wonen. Het blijkt steeds moeilijker voor ouders om aanspraak te maken op een ‘logeerbudget’. “Het is al snel alles of niets: of kinderen kunnen hier helemaal niet meer overnachten, of ze moeten hier intrekken. Voor zowel kind als ouders is de nieuwe zorgwet heel ingrijpend.”
Somber
Jos zit om een uur met een kop koffie in de woonkamer. Voor haar ligt de telefoon op tafel. Het is rustig. “Liever zou ik de hele nacht bezig zijn, maar ik kan niet even naar beneden lopen om een wasje te draaien. Ik moet alert zijn en in de buurt van de kinderen blijven.”
Een nacht duurt lang – zeker in je eentje. “Toen ik met de nachtdiensten begon, versomberde ik wel. Niet alleen ‘s nachts ben je alleen: overdag lig je in bed. Ik probeerde soms ‘s avonds met iemand af te spreken, maar ik merkte dat ik altijd afwezig reageerde. Ik heb me moeten neerleggen bij het feit dat je vier dagen lang in een sociaal isolement leeft.”
Ze zet de radio zacht aan. “Dat brengt nog iets van levendigheid.”
De namen van de kinderen zijn gefingeerd