De meeste Amsterdammers liggen in de late uurtjes gewoon in bed. Maar ook ‘s nachts wordt in onze stad gewerkt. DJ’s, bakkers, nachtzusters: waarom kozen ze ervoor te werken wanneer iedereen slaapt? Deze keer: vrijwilligers bij de Dierenambulance.
“Knijpers voor slangen, een chipreader, handschoenen om boze katten mee te vangen…” Anita Nefkens (55), anderhalf jaar vrijwilligster op de Dierenambulance Amsterdam, checkt in de wagen of alles aanwezig is. Ze draagt een geelgroen pak. Samen met twee andere vrijwilligers, John Urselmann (48) en Truus Jongkind (57), werkt zij deze nacht in de Dierenambulance.
In de meldkamer boven drentelt de langharige chihuahua Sjakie rond. Anita neemt hem op schoot. “Ik ben met dieren opgegroeid en hielp bij boerderijen in de buurt. Als ik op straat als kind een ekster vond waar iets mee was, probeerde ik hem te repareren. Ik moest altijd alles redden.”
Sjakie is op schoot in slaap gevallen. Anita aait hem. “We zijn geen dierenartsen en mogen ook geen diagnoses stellen. Dat doen we wel oppervlakkig gezien, want we moeten handelingen uitvoeren. We hebben een uitgebreide EHBO-cursus gedaan. De Dierenambulance stabiliseert de dieren, bijvoorbeeld door een bloeding te stelpen. Als het ernstig is, brengen we ze naar een medisch centrum.”
Inimini vogeltjes
Anita laat de kamer zien waar dieren opgebaard kunnen worden. Daarna het dierenverblijf en het mortuarium. In een open kast in het gekoelde mortuarium liggen de dieren die een eigenaar hebben in zakken. Tegen de muur staan drie containers. John tilt de deksel van een container op. De overleden dieren zonder eigenaar of waarvan afstand is gedaan liggen op een stapel. Een beige hondje ligt opgekruld bovenop. Het is alsof hij slaapt. “Ik gooi ze nooit”, zegt Anita. Ik heb wel eens bijna helemaal op mijn kop erin gehangen, zodat ik het dier kon neerleggen. Ik zeg niets hardop, maar ik hoop dat er van het dier is gehouden.”
John gaat slapen. Truus zit bij de telefoon. De melding van wegwerkers over een nest merels bij de A10 is Truus en Anita goed bijgebleven. “Ik zeg nog heel droog tegen die man: ‘We mogen geen nesten verstoren. Ze zijn aan het broeden.’ Hij antwoordt: ‘Ja, maar anders kunnen we niet verder’”, vertelt Truus lachend. Anita vult aan: “Het waren allemaal grote mannen in werkpakken. Toen mijn collega dat nestje van boven naar beneden haalde, stonden ze daar allemaal ontroerd omheen. Toen heeft Truus ’s nachts hier die inimini vogeltjes gevoerd.”
Onwel konijn
Om half één gaat de telefoon. Een vrouw heeft een hond gevonden in Amsterdam Nieuw-West en hem meegenomen naar huis. “Ik lag al te knorren”, zegt John als Anita hem wakker belt. Beneden schuift Anita de garagedeur open. Niet veel later rijdt de ambulance op de snelweg. Truus neemt contact op via de portofoon. Er is een nieuwe melding over een onwel geworden konijn in het centrum. Gelijk wijzigt John de koers. Op sommige punten zet hij de zwaailichten even aan. “Een paar minuten kunnen het leven van het konijn redden”, zegt hij.
Als de ambulance aankomt staan de eigenaars huilend op de stoep met een jong wit konijntje. John checkt in de ambulance de hartslag en de pupilreflex. Het konijn is al overleden. Anita en John spreken troostende woorden. Terneergeslagen stappen ze weer in de ambulance. “De nacht is zwart en het konijn was wit”, overpeinst John als hij de weg vervolgt.
Chico
In een woonkamer in Nieuw-West loopt de vrolijke, beige hond heen en weer. Hij kwispelt met zijn krulstaart. Anita en John lezen de chip uit. De hond blijkt Chico te heten. “Chico!”, roept één van de bewoonsters. De hond kijkt haar verbaasd aan met zijn blauwe ogen. John aait de hond. Truus probeert de eigenaars te bereiken, maar die nemen niet op. Chico springt in de ambulance. Hij mag een nachtje blijven slapen. Anita aait hem op de weg terug. “Iedere rit is bijzonder”, zegt ze.