Wat vond u van de mediaberichtgeving over Charlie Hebdo?
“De link tussen de moslimgemeenschap en terrorisme is te snel gelegd. De media berichtten: de daders zijn terroristen en hun islamitische achtergrond is de verklaring voor hun daad. Journalisten hebben daarmee de rol van religie bij de aanslag uitvergroot. De media moeten zich bewust zijn van hun invloed op lezers. Anderzijds denk ik dat moslims soms overdreven emotioneel reageren, wat ook niet nodig is.”
Hoe vindt u dat de moslimgemeenschap wel moet reageren?
“Ik lig niet wakker van die cartoons en dat moeten zij ook niet doen. I really don’t care. Je mag van mij tekenen wat je wilt. Ik zeg tegen hen: ‘Joh, heb niet zulke lange tenen.’ Maar de grens van vrijheid van meningsuiting moet wel consequent gehandhaafd worden. In 2009 maakte de Arabisch-Europese Liga een cartoon over de Holocaust, die tot het Hof in Den Haag is veroordeeld. Maar over de profeet mag van alles worden gezegd.”
Wat is het gevolg van de mediaberichtgeving voor de moslimgemeenschap?
“Moslims zijn slachtoffer van deze ‘framing’ van hun religie. Van alle terroristische aanslagen in Europa is maar twee procent islamitisch. Toch worden moslims in de media vaak met terrorisme in verband gebracht en is het beeld ontstaan dat de islam kwaad en gewelddadig is. Het onderlinge respect is verminderd en sociale media hebben daaraan bijgedragen. Ik heb genoeg voorbeelden gezien van moslims die worden neergezet als ‘gekkies met baarden’, ‘booslims’ of ‘baardapen’.”
Hoe had u de berichtgeving over Charlie Hebdo liever gezien?
“Ik begrijp dat journalisten bij een aanslag niet eerst rustig kunnen uitpluizen wat er is gebeurd. Het verleden van de daders is onderdeel van de berichtgeving, maar moet niet leidend zijn. Van moslims wordt nu geëist afstand te nemen van de islam, anders denken mensen dat ze het met de radicalen eens zijn. Het is heel makkelijk om iets vanachter de computer te tikken, maar het is juist belangrijk met moslims in gesprek te gaan.”
‘De witheid van redacties’ werd tijdens het debat als een van de oorzaken genoemd voor het gepresenteerde beeld van moslims in het nieuws.
“Het is een onderdeel van het probleem. Toen ik in 1995 journalistiek ging studeren, was ik één van de weinige Marokkaanse studenten. Ik moest me als Marokkaanse vrouw extra bewijzen. Toen ik redacteur was, werk ik wel eens voor stagiaire of schoonmaakster aangezien. Het is al moeilijk genoeg de journalistiek binnen te komen en je staande te houden. Helemaal voor journalisten met een andere culturele achtergrond, omdat je elke keer moet bewijzen dat je meer bent dan alleen maar voorkeursbeleid.”
Jeroen Smit (Hoogleraar Journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen en auteur van De Prooi) opperde een quotum als oplossing voor meer diversiteit op redacties.
“Daar ben ik ook voor. Ik ben wel eens aangenomen omdat ik een kleur had. Daar heb ik nooit moeilijk over gedaan want hé, ik had een leuke baan! Maar dat ik niet op mijn kwaliteiten werd aangenomen is bullshit. Ik moest mijzelf evengoed bewijzen en zag dit als een kans om te groeien. Als je niet goed bent, ben je binnen een maand of twee toch weg.”
Heeft het beroep van journalist minder prestige binnen allochtone culturen, waar vaak studies als rechten en medicijnen populair lijken te zijn?
“Onzin. Kijk naar Arabische media, zoals Al Jazeera, MBC en Al Arabiya. Dat zijn gerenommeerde zenders die worden gewaardeerd in de Arabische wereld. Vroeger werd misschien nog wel eens gezegd: ‘Journalist zijn verdient niet goed en is alleen voor oude mannetjes’. Daar geloof ik niet meer in. Tegen jongeren die de media als vijand zien, zeg ik: ‘zeur niet, ga dan journalistiek studeren! Dan kun je het verschil maken’.”