Mehmed Yamali leunt tegen de ingang van het gebedshuis. Jaap Kapteyn, een buurman, staat hem zwijgend bij. Langs hen druppelen jongens en mannen de Fatih-moskee aan de Amsterdamse Rozengracht binnen. Over enkele minuten begint het vrijdagmiddaggebed – een wekelijks moment van samenkomst voor de mannelijke moslimgemeenschap. “Het is tijd”, zegt Yamali, een betrokken vrijwilliger die rondleidingen organiseert en de administratie van de moskee afhandelt. “De imam gaat beginnen.” Hij gebiedt het laatste plukje mannen dat voor de entree staat de gebedsruimte te betreden. ‘Buurman Jaap, de atheïst van de moskee’ – zoals Yamali hem noemt – sluit de stoet.
Forse dreun
De aanslag op de Charlie Hebdo-redactie in Parijs is nu ruim een week geleden. De terreurdaad is in de media en door politici breed uitgemeten als aanslag op het democratische ideaal van het vrije woord, maar het is ook een forse dreun voor de islamitische gemeenschap. “Het is jammer dat wij ons weer moeten verdedigen”, zegt Yamali, hoofdschuddend. “Onder de mensen hier heerst niet zozeer angst voor represailles. De angst voor vooroordelen, voor een samenleving waar niemand elkaar meer vertrouwt, is veel groter.”
De Fatih-moskee is gesitueerd in een voormalig katholieke kerk. Alleen de rode vloerbedekking en de kasten met schoenen bij de ingang wijzen op de religieuze metamorfose die het gebouw heeft doorgemaakt. Tweehonderd mannengezichten kijken in de richting van het altaar, waar nu de imam het gebed opent.
Niet in naam van de islam
De koepelorganisatie Islamitische Stichting Nederland heeft een persbericht naar buiten gebracht waarin de aanslagen worden veroordeeld. Daar heeft Yamali begrip voor. “We kunnen onze steun betuigen aan de slachtoffers en hun families. We kunnen de aanslagen afkeuren. Maar we doen dit als medemens, niet in naam van de islam. Terrorisme heeft geen religie.”
Yamali verontschuldigt zich. Het verplichte deel van de gebedsreeks begint. Hij verdwijnt in de menigte mannen. Na een paar minuten onttrekt hij zich weer aan de groep en vervolgt zijn verhaal. “Wij willen alleen rechtvaardigheid. Zoals je Jaap beloont en straft, zo moet je ook Ahmed belonen en straffen. Er wordt te vaak met twee maten gemeten. Zo zegt Frankrijk nu, triomfantelijk: vrijheid van meningsuiting is ons grootste goed. Maar een vrouw met een hoofddoek is niet welkom op de universiteit.”
Het gebed is voorbij, de moskee stroomt leeg. Iedereen herpakt zijn dagelijkse verplichtingen. De imam, Ibrahim Çavdar, heeft vandaag niet over Parijs gepreekt. Althans: niet in directe zin.
Radicale ideeën
“Het is de verantwoordelijkheid van gezaghebbende personen om de ware islam uit te dragen. Het veroordelen van radicale ideeën hoort daar bij”, zegt Çavdar, die ondertussen de handen drukt van mannen die hem een goede dag komen wensen. “Natuurlijk hebben we de aanslagen besproken. Maar er is geen verschil tussen wat ik tegen moslims en niet-moslims zeg: het zijn persoonlijke omstandigheden die leiden tot dit soort uitbarstingen. Het geweld komt niet voort uit onze religie.”
Çavdar vertelt dat de koran moslims nadrukkelijk verbiedt zelf voor rechter te spelen. Het rechtssysteem van de staat is leidend – “anders ontstaat er anarchisme”. Doden is de grootst mogelijke zonde. “De profeet Mohammed is in zijn tijd vaak beledigd, met stenen bekogeld, vervloekt. Zijn reactie daarop luidde: deze mensen zijn onwetend. Wraak nemen was nooit een optie.”
Nuchter denken
Volgens Çavdar zijn de broers Kouachi door extremistische organisaties gebruikt om hier de gemeenschap te polariseren. Gelukkig, zegt de imam, ziet hij dat veel mensen in zijn omgeving – moslims, christenen, joden, wie dan ook – in staat zijn nuchter te denken. “De samenleving wacht een grote taak. Moslims moeten hun buren vertellen: dit is geen islam. Maar de westerse maatschappij moet evengoed bij zichzelf te rade gaan: hoe kan het zover komen?”
Ook in Amsterdam ziet hij dat veel moslims moeite hebben een baan te vinden. Of, door een taalachterstand, niet meekomen in het onderwijs. “De broers Kouachi waren de verliezers van de maatschappij. Het praat geweld nooit goed, maar hun wanhoop vormde wel een vruchtbare voedingsbodem voor radicale ideeën.”