“Wacht, even hoestsiroop geven.” Paula (57), bos rode krullen tot halverwege haar rug, rommelt in de la. Voor haar staat een grote, donkere man in zijn ondergoed thee in te schenken. Hij woelde al een paar uur in zijn slaapzak en heeft een nare hoest. “Hou je kop”, bromde een buurman al.
De hoestsiroop is helaas op. Dan maar dropjes. “Langzaam laten smelten”, ze klopt even op de grote zwarte hand. Tweeëntwintig jaar werkt Paula voor Het Stoelenproject, een avond- en nachtopvang in de Marnixstraat. “In de volksmond worden we ook wel ‘het putje’ genoemd. Iedereen welkom, advocaten, schoonmakers, werklozen. We stellen geen vragen.”
De container is zo’n honderd vierkante meter groot, met een apart keukentje. Hier smeert Paula de boterhammen voor morgenochtend. Twee met kaas, twee met ham – één plakje, niet teveel boter. Het blauwe licht uit de toiletten werpt een gloed over de lichamen die her en der op matrasjes door de ruimte liggen verspreid. Het is elf uur ’s avonds. Er klinkt gesnurk.
Potje schaken
Niet iedereen slaapt. Middenin de ruimte zitten Baro en Hassan te schaken aan een tafeltje. Of ik een potje wil spelen. Ingespannen tuurt Hassan naar de stukken. “Zie je wat ze doet?” sist hij tegen zijn buurman. “Ja, je moet haar niet onderschatten hoor.” “Nee, nee, absoluut niet.” Bij een onhandige zet van mijn kant plaatst Hassan de koningin weer terug. “Luister, je kunt d’r beter hier neerzetten, dan kan ik geen kant op met mijn toren.”
“Mensen horen niet op straat te slapen”, zegt Paula en blaast de rook van haar sigaret uit. Normaal gesproken doet elke vrijwilliger één avond- en één nachtdienst in de maand, maar in de praktijk werkt Paula deze maand vijf slaapdiensten. Er is een tekort aan vrijwilligers. Om half vier ’s nachts wordt ze afgelost door Daniël, die in een aparte ruimte de eerste uren mag slapen.
Zittend op een barkruk kijkt Paula de zaal in. “Mijn eerste dienst was een ramp. Het vroor tien graden en waaide enorm, we zaten destijds aan ’t IJ. Daar staat zo’n beeld, een man met een zuidwester. Hij had de ijspegels aan zijn hoedje hangen. Om twaalf uur, iedereen sliep en de deur zat op slot, werd er aangeklopt. Er stond een man voor de deur. We zaten propvol. Hij paste er niet bij. Ik moest hem terugsturen, de kou in.”
Op tafel
Baro is vergeten na het avondeten een matras van de stapel te pakken. Op deze stapel ligt nu een man opgekruld, zijn haar piekt er net bovenuit. Baro wil absoluut niet dat de man wakker gemaakt wordt, maar “als hij toevallig wakker is, dan pak ik er één, goed?” Hij kruipt op een tafel met zijn slaapzak.
Paula kent de meeste mensen bij naam en kent stukjes van hun verhaal. “Ik vraag nooit, maar ben er wel als mensen willen praten.” Zo is er het verhaal van Marie, drankverslaafd. Op een nacht werd zij opgepakt door de politie en in de cel gezet. ’s Ochtends had ze een blikje bier nodig, maar dat werd niet toegestaan. Ze raakte in een delirium en overleed een paar uur later. “Af en toe werd Marie hier door andere daklozen afgezet. Hier, ga maar slapen in Het Stoelenproject. Dan stond ze te tollen op haar benen van de drank. Toen de groep hoorde dat ze was overleden, heerste er opluchting. Ze is verlost, het is klaar, ze hoeft nu niet meer.”
Soms lukt het mensen om terug te keren naar de maatschappij. Maar vaak zijn zij het normale leven ontwend. “Gisteravond keek ik naar het nieuws, er was een vis met één oog in een dierentuin. Hij kreeg een glazen oog aangemeten omdat hij steeds werd aangevallen door de andere vissen.” Paula is even stil. “Hij had het zelf niet door, maar paste niet bij de norm.” Ze lacht even mistroostig. “De omgeving heeft vaak feilloos door wanneer iets niet klopt.”