De strijd van de kleinste Amsterdamse musea

Het Brilmuseum in de Gasthuismolensteeg. (foto: Xanne Visser)
Het Brilmuseum in de Gasthuismolensteeg. (foto: Xanne Visser)
Het gaat goed met de grote musea in Amsterdam. Afgelopen jaar bezochten meer dan een miljoen bezoekers het Rijksmuseum, het Van Goghmuseum en het Anne Frank Huis, zo inventariseerde NRC Handelsblad in december vorig jaar. Maar hoe overleven de kleinste musea in Amsterdam die het door de bezuinigingen vaak zonder subsidie moeten stellen?

“Tot en met vorig jaar kregen wij nog 5.000 euro aan subsidie van de gemeente om een concertserie te bekostigen. Maar dat is voor Stadsdeel Centrum dit jaar te veel gevraagd,” zegt conservator Kasper Janse van het Pianolamuseum. Het museum, dat is gespecialiseerd in speelautomaten die pianomuziek afspelen, is sinds 1981 gevestigd in de Jordaan. “We moeten zonder subsidie rondkomen van museumbezoeken en donaties. Die lopen uiteen van een tientje tot honderd euro. Dat gaat uiterst moeizaam, maar we kunnen het nog net uithouden.”

Het Pianolamuseum behoort tot de weinige musea in Amsterdam die geen subsidie krijgen van de gemeente, en niet aangesloten zijn bij brancheorganisatie De Nederlandse Museumvereniging. Uit een inventarisatie van NAP en de gegevens van de Museumvereniging blijkt dat het afgelopen decennium zeker acht kleine musea in Amsterdam sloten. Zo gingen vorig jaar het Tattoomuseum, het Koffie-en Theemuseum en het Theatermuseum dicht. Ook het sportmuseum van het Olympisch Stadion sloot afgelopen oktober zijn deuren. De belangrijkste geldschieter, het Nationaal Olympisch Comité en Nederlandse Sportfederatie (NOC*NSF), stopte de jaarlijkse ondersteuning van 150.000 euro.

Eisen
Als een museum subsidie wil ontvangen van de gemeente, moet zij aan een aantal eisen voldoen.
Die worden bepaald door de de Amsterdamse Kunstraad, een adviesorgaan die de gemeente adviseert bij het verdelen van de subsidies. Zo moeten musea bijvoorbeeld een vaste collectie bezitten en mogen ze niet te specialistisch zijn. Het laatste zorgde ervoor dat het Pianolamuseum zijn subsidie verloor. Janse: “Wij zien onszelf als een echt museum en vinden de pianola een bijzonder deel van het Nederlands cultureel erfgoed. Bovendien hebben wij ook een collectie over de piano in het algemeen en vinden we de pianola gemeengoed.”

Een ander criterium is dat een museum geen winstoogmerk mag hebben. Hierdoor heeft een klein museum als het Brilmuseum, waar monturen van honderd jaar geleden worden tentoongesteld en verkocht, nog nooit subsidie kunnen krijgen. Het wordt gezien als een commercieel bedrijf. “Het is op dit moment erg moeilijk rondkomen. De inkomsten van de bezoekersaantallen en de winkel zijn niet heel winstgevend”, zegt eigenaresse Teunissen.

UvA-docent Museumstudies Mirjam Hoijtink onderschrijft dit, maar plaatst er ook een kanttekening bij. “Lastig hieraan is dat de eigen inkomsten van een museum ook meespelen bij het verstrekken van de subsidie vanuit de gemeente. Dit dwingt musea commerciëler te worden.” Er bestaat volgens de docente een verschil tussen gewone musea en bezienswaardigheden zoals de Ajax Experience in de ArenA. Die zijn puur gericht op de ervaring en verkoop van een bepaald merk, en de opbrengst is onderdeel van de marketingstrategie. “Bij een gewoon museum blijft dat geld binnen het museum, en wordt het bijvoorbeeld voor een restauratie gebruikt.”

Overleven
Niet alle kleine musea hebben een subsidie nodig. Zo bestaat het Kattenkabinet al sinds 1985 zonder financiële steun. Conservator Bob Meijer: “We kochten het pand destijds vanwege de slechte markt voor weinig geld. Nu betalen we nog steeds bijna geen verblijfskosten.”

Ook Hoijtink denkt dat een klein museum zonder subsidie kan overleven. “Een museum kan er bijvoorbeeld voor kiezen de collectie aan de Staat of de gemeente te geven, maar moet daar wel toe bereid zijn.” Daarbij is een netwerk volgens Hoijtink voor kleine musea ook erg belangrijk. “Het Greenbox Museum, dat moderne Arabische kunst tentoonstelt, probeert via Facebook actief meer naamsbekendheid te krijgen.”

Voor het Pianolamuseum zit een subsidie er voorlopig nog niet in. Ook denkt conservator Janse niet aan het schenken van zijn collectie aan de gemeente. “Als we geen geld krijgen, moet onze collectie langzaam verhuizen naar de vuilnisbelt.”