“Ik snap er geen jota meer van”, zegt advocaat Willems met rood aanlopende slapen. De zitting bij de Rechtbank Amsterdam is een half uur bezig, en de verwarring is totaal. Geldbedragen klinken over en weer, niemand heeft nog het overzicht. Kort daarvoor heeft advocate Florentine Derks, de jonge huisadvocaat van de gemeente Amsterdam, de strafvordering op een kladblaadje aangepast. Vervelend, vinden de advocaten van de tegenpartij, want daar hebben ze zich niet op kunnen voorbereiden.
“Had u dat niet van tevoren kunnen doen?”, vraagt de rechter. In zijn stem klinkt irritatie door.
„Sorry”, zegt de advocate. “Ik bedacht het me nu pas.”
Vervalser
De griffier verdwijnt de gang op om kopietjes te maken van de nieuwe tekst. Aan weerszijden van het kleine zaaltje wachten de twee kampen af: de gemeente Amsterdam die twee medewerkers heeft afgevaardigd, en een delegatie van vier uit Brabant. De meeste aandacht gaat uit naar Harald B., een veertiger uit Schijndel met een grijze hoody en Air Max-sneakers. In januari 2014 maakte B. de gemeente zo’n 186.000 euro afhandig door te frauderen met een factuur. Een stagiair bij stadsdeel Oost liet het rekeningnummer op de factuur, oorspronkelijk bedoeld voor een afvalverwerkingsbedrijf, door een vervalser vervangen. Zo werd het geld naar B. overgemaakt, die op zijn beurt een deel naar drie anderen overboekte.
Op 76.000 euro wist de gemeente beslag te leggen. De rest moet terugbetaald worden. Of B. en de stagiair strafrechtelijk vervolgd worden, is nog niet bekend. In deze civiele zaak draait om de vraag: wie draagt er verantwoordelijkheid? B., zegt de gemeente. De gemeente, zegt B.’s advocaat.
“Gemeentefunctionarissen moeten grote betalingen controleren. Hier is dat niet gebeurd. Dat geldt als eigen schuld.”
Pinnen
Onzin, vindt advocate Derks. B. heeft onrechtmatig gehandeld en moet alles terugbetalen. Dat de ambtenaren van het stadsdeel een fout gemaakt hebben, doet daar niets aan af. Ze wijst met de vinger naar de neef, zus en huisgenoot van B., die hem ter wille waren door duizenden euro’s te pinnen. Ook zij dragen verantwoordelijkheid.
“De pinlimiet per dag is 5.000 euro. Zonder hulp van de drie had B. nooit zoveel op kunnen nemen.”
Uiterlijk kalmpjes horen de gedaagden uit Schijndel het aan. De zus van B., met felrood geverfde coup, blijft bij haar versie van het verhaal. B. is voorzitter van de lokale motorcrossvereniging, en zei een camper te willen kopen op een veiling in Duitsland.
“Daar kon hij dan bij wedstrijden in het buitenland in slapen.”
Jackpot
En, voegt de zus van B. toe, campers worden in de regel contant afgerekend. Dus natuurlijk waren zij en de anderen niet te beroerd voor hem vijf- à tienduizend euro te pinnen. Maar daar willen Derks en de gemeente niet aan. De vier hebben volgens haar samengespannen, en het verhaal van de camper erbij verzonnen.
“B. heeft een strafblad – de drie anderen wisten dat. Zij hadden moeten weten dat B. niet zomaar aan zulke bedragen kon komen.”
Met zijn kin in de handpalm laat de rechter de twee partijen uitpraten. Het is de advocaat van B. die het laatste woord neemt: “De gemeente meent een jackpot te kunnen winnen over de rug van mijn cliënt. Terwijl zij zelf gefaald heeft.”
Op 18 februari doet de rechter uitspraak.