Bij het horen van “Sloterdijk” denken Amsterdammers aan dat station in West. Maar oorspronkelijk is het een middeleeuws dorpje. Alleen het kerkje en wat antieke stulpjes overleefden de expansiedrift van grote broer Amsterdam. Van de driehonderd geboren Sloterdijkers, zijn er nog vijf over in het oude dorp. Nico Boot (68) is één van hen. Hoe is het met Sloterdijk anno 2014?
De klokken van de vijfhonderd jaar oude Petruskerk slaan zeven uur. Een volle maan verlicht de uitgestorven Spaarndammerdijk. Het is een vreemd gezicht: als een Middeleeuwse oase ligt Sloterdijk tussen de kantoorflats. Een geluidsdeken van A10-geruis hangt over het dorp. Het piepkleine kerkje is een dwerg vergeleken met het kolossale gebouw van de belastingdienst aan de overkant. Op enkele huizen na werd vanaf de jaren zestig het hele dorp platgegooid. De ring A10, station Sloterdijk en kantoorflats kwamen er voor in de plaats. Ondanks alles bleef Nico Boot er wonen.
Jullie wonen hier nog met vijf oude Sloterdijkers. Wat is er nog over van Sloterdijk?
“Sloterdijk voelt nog steeds als een dorp, maar dat wordt wel steeds minder, hoor. Alle echte Sloterdijkers zijn vertrokken, dood of wonen in een bejaardentehuis. De kring van Sloterdijkers wordt steeds kleiner. Dat is jammer. Ik mis het oude dorpsgevoel.”
“Voor ons Sloterdijkers voelde dat zo: Amsterdam was de stad, Sloterdijk was buiten. En het was hier ook echt buiten! Als je hier vroeger op de dijk stond keek je zo uit over de weilanden, prachtig. Je kon Ruigoord en Halfweg zien liggen. ’s Avonds na je werk ging je de dijk op, een praatje maken met de mensen. Je kende iedereen. Er waren twee cafeetjes, hartstikke gezellig. Het bruiste hier, het leefde echt. Niemand voelde zich ook Amsterdammer, maar Sloterdijker. Al van jongs af aan.”
Leg eens uit?
“Nou, kijk. Als kind was Sloterdijk een paradijs. Het was hier een en al weids, je had alle ruimte. Mijn Amsterdamse vriendjes van school kwamen na schooltijd mee naar Sloterdijk. Want hier kon je spelen, hutten bouwen, ravotten, weet ik het allemaal niet. ’s Zomers hielpen wij boeren op de korenvelden. Dan vingen we van die veldmuisjes, die stopten we in onze zakken. Als we dan ’s middags naar school moesten lieten we die muisjes ontsnappen in de klas, die meisjes zaten boven op hun stoel van angst. Dat soort dingen vergeet je nooit meer.”
“Ja, dat doet pijn. Maar toch went dat met de jaren. De sloop van het dorp wekte veel frustratie op, ook al kregen de mensen die vertrokken er nagelnieuwe huizen voor terug in wijken als Osdorp. Er kwamen hoge kantoren hier voor de deur. Wat een ellende. Maar goed, aan de andere kant mogen we blij zijn dat wij er nog zitten. Het scheelde niets of alles was ter ziele gegaan.”
Hoezo?
“Nou, de gemeente wilde eerst alles platgooien. Maar toen kwamen ze er achter dat sommige graven uit 1500 of 1600 in het kerkhofje hier eeuwig grafrecht hadden. Dus daar konden ze niet aankomen. Ze konden dan wel onze huizen en de kerk slopen, maar zo’n open plek is geen gezicht.”
Dus dankzij jullie voorvaderen zitten jullie hier nog.
Hij lacht. “Precies ja. Over de doden niets dan goeds, hè!”
“Ja, ik en m’n vrouw komen op het punt dat we het een beetje hebben gehad hier. Het aantal Sloterdijkers wordt steeds kleiner, hè. Hiernaast hebben ze de tent ook al verkocht. Ik kan me dat wel voorstellen, die dijkhuisjes zijn toch van die kruip-door-sluip-doorwoninkjes. De nieuwe mensen die er komen wonen zijn schatten van mensen, maar zij hebben het oude Sloterdijk niet meegemaakt. Dat is toch anders. Ik zou wel de kant van m’n zoon op willen, naar de Zaanstreek, maar daar krijg ik mijn vrouw nog met geen twintig paarden naartoe, die wil niet te ver van de stad wonen. Maar in het drukke Amsterdam zou ik niet willen wonen, hoor! Een huisje op de Ruijterweg? Alsjeblieft niet. Dan voel ik me opgesloten.”
En met al die kantoren om je heen niet dan?
“Nee. Amsterdam is de stad, Sloterdijk is buiten. Dat zal altijd zo blijven.”