Twee wetenschappers van de economische faculteit van de Vrije Universiteit kwamen vorig jaar in opspraak vanwege plagiaat. Emeritus hoogleraar psychologie Pieter Drenth onderzocht een van deze gevallen en de Tilburgse onderzoeksfraudeur Diederik Stapel. “De huidige publicatiedruk leidt tot perversie in de wetenschap.”
Vorig jaar was tumultueus voor de economiefaculteit van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Een onderzoekscommissie onder leiding van Emeritus VU-hoogleraar psychologie Pieter Drenth oordeelde dat promotiekandidaat Karima Kourtit in haar proefschrift plagieerde uit het werk van haar begeleider hoogleraar economie Peter Nijkamp. Nijkamp kwam later zelf in opspraak vanwege zelfplagiaat.
Drenth, oud-president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), was ook betrokken bij het onderzoek naar de fraude van de Tilburgse hoogleraar sociale psychologie Diederik Stapel. “Na het verzinnen en vervalsen van onderzoeksgegevens zoals Stapel deed, is plagiaat de derde wetenschappelijke hoofdzonde.”
Het vermeende zelfplagiaat van Nijkamp, het overnemen van eerder eigen werk zonder correcte bronvermelding, is volgens Drenth geen schending van de wetenschappelijke integriteit, “maar niet gewenst. Je kunt niet stelen van jezelf. Daarom spreek ik liever van zelfcitatie zonder bronvermelding, dan van zelfplagiaat.”
Waarom moet iemand naar zichzelf verwijzen?
“Door niet te verwijzen naar de oorspronkelijke tekst suggereer je dat het nieuw is. Wanneer het eerdere onderzoek tot stand gekomen is in samenwerking met co-auteurs, misken je ook de andere auteurs wanneer je dat niet vermeldt. Dit komt in de buurt van plagiaat.”
Waarom zou iemand dat doen?
“Behalve de voldoening van een bijzondere wetenschappelijke ontdekking, kent de wetenschap ook een externe motivatie: erkenning door publicaties en citaties van anderen. Tegenwoordig kom je eerder in aanmerking voor promoties en wetenschappelijke prijzen als je veel citaties hebt. Het is niet verrassend dat plagiaat dan toeneemt.”
Hoe meer publicaties, hoe hoger de status.
“Ja, hierdoor zijn onderzoekers sneller geneigd een eerder artikel onder een andere titel te publiceren. Soms breken ze een groot onderzoek op in kleine brokjes informatie die ze apart publiceren. Dit heet de salamitechniek. Als je alleen maar let op kwantiteit, dan tikt dat allemaal aardig aan.”
Productiedruk lokt plagiaat uit?
“Ja, een belangrijk gedeelte van het wangedrag van medewerkers en hoogleraren wordt bevorderd door die enorme publicatiedruk. Je kunt ook zeggen dat de huidige cultuur leidt tot perversie in het publicatiegedrag.”
Is Peter Nijkamp een salamiwetenschapper?
“Ik wil niet vooruitlopen op het onderzoek. Ik spreek me liever niet uit over een collega. Toen ik president was van de KNAW, was hij daar voorzitter van de Sociaal Wetenschappelijke raad. We kennen elkaar goed.”
De publicatieteller van Nijkamp staat op elf artikelen in 2014.
“Als je hem niet zou kennen, dan lijkt dat onmogelijk. Het publicatieproces vereist veel tijd en aandacht. Bijgevolg zou het mij nooit lukken om meer dan tien artikelen per jaar te schrijven.”
Hoeveel schreef Nijkamp er in 2013?
“Naar mijn weten publiceerde hij 120 keer.”
Kan dat wel?
“Nou, de vraag is hoe je dat doet. Hij is heel creatief en heeft veel medewerkers die samenwerken aan een project. Hij publiceert telkens nieuwe stukjes onderzoek. Maar goed, ik loop vooruit op de beoordeling van de commissie. Hij heeft een goed geoliede publicatiemachine en daar kan je een hoop mee bereiken.”
Wat zou een oplossing zijn voor het wangedrag?
“Wie fout wil, kan fout doen. Codes en voorschriften omtrent citatie zijn goed om de kaders aan te geven, maar het gaat uiteindelijk om gewetensvorming van de jonge onderzoeker. Hoogleraren en begeleiders hebben de grote verantwoordelijkheid om ethiek bij te brengen aan de nieuwe generatie wetenschappers. Onderzoek moet een collegiaal proces zijn. Als anderen over de schouder meekijken, moffel je moeilijker dingen weg.”
Onderlinge controle dus. Waarom worden onderzoeksrapporten naar plagiaat vaak geanonimiseerd naar buiten gebracht?
“Ik ben er überhaupt niet voor om alle rapporten naar buiten te brengen. Daardoor worden rapporten minder scherp. Als ons rapport over Kourtit de volgende dag in vijf kranten had gestaan, dan bedenk je je honderd keer of je het niet wat voorzichtiger zal formuleren. Nu konden we onze ongezouten mening geven en is het aan de universiteit daar iets mee te doen.”
Zorgt openbaarheid voor een milder oordeel?
“Ik zeg niet dat ik het zou doen, maar ik kan me best voorstellen dat commissies terughoudender zijn bij het schrijven van rapporten die de volgende dag meteen op straat liggen.”
Uit collegialiteit?
“Ja, je moet toch ook nagaan of de zonde opweegt tegen de impact van een publieke schande die voortkomt uit integriteitsgevallen.”
Maar dat is toch aan het publiek en niet aan de commissies? Positieve prestaties worden immers wel breed uitgemeten.
“Ik weet zeker dat er publiciteit komt over Nijkamp als het onderzoek klaar is, maar iemand is onschuldig tot het tegendeel blijkt. Zo’n gerucht raak je nooit meer kwijt. Ook als je wordt vrijgesproken, herinnert de hele wetenschap de affaire. Dodelijk.”