Migranten geven Amsterdam karakter. Wie zijn ze en hoe zag hun eerste dag in Amsterdam eruit?
Michael Kamp (1964) verhuist op zijn achtste van Kaapstad naar Amsterdam-Noord. Als twintiger vindt hij aansluiting bij de kunstenaarsgemeenschap van Ruigoord. Sinds 2003 runt hij er de Salon, een ruimte waar allerlei artistieke activiteiten plaatsvinden.
“Met een Boeing 747 kwam ik in 1972 met mijn ouders en twee broers aan op Schiphol. Mijn vader was van oorsprong Amsterdammer, maar hij was er in geen 25 jaar geweest. Hij was na de Tweede Wereldoorlog naar Kaapstad gegaan. Mijn moeder heeft hem overgehaald om te verhuizen. Zij was tweede generatie Britse en nooit helemaal gelukkig met Zuid-Afrika. Nederland was voor haar het land van melk en honing.
“Mijn opa haalde ons op van Schiphol met een grote zwarte auto. Er lag sneeuw. We hadden nog nooit sneeuw gezien. Ik weet nog dat mijn opa stopte voor een oudere meneer die wilde oversteken. Die meneer kon dat bijna niet geloven. Hij nam zijn hoed af uit dankbaarheid. Wij waren daarvan ondersteboven. Een beetje hoffelijkheid in het verkeer, dat was toch normaal?“Van een blanke buitenwijk in Kaapstad kwamen we in een rijtjeshuis op de Vogelkade aan het IJ te wonen. Er viel een hoop discipline weg. Ik kwam uit een samenleving met apartheid. Je zou denken: dat moet heel evil zijn geweest. Maar de apartheid heb ik niet bewust meegemaakt. Dat ik in Nederland met meisjes in de klas zat, was voor mij veel heftiger dan dat ik met gekleurde medemensen omging.
“Toen ik ouder werd, begreep ik dat mijn gelukkige jeugd in Zuid-Afrika een grote leugen was geweest. Dat het niet klopte. We hadden zelf niet onderdrukt, maar op de een of andere manier hadden we er als blanke Afrikaners wel voordeel van gehad. Ik was blij en trots op mijn ouders dat ik in Nederland kon wonen. We hebben er veel voor moeten opgeven, maar hier leek het eerlijker en beter.
“Op mijn vijftiende ontdekte ik op eigen houtje Amsterdam. Ik had een ov-jaarkaart via mijn vaders werk, daarmee kon ik vanuit mijn toenmalige woonplaats Castricum naar Amsterdam reizen. Dan pakte ik de UITkrant: daar stonden niet alleen betaalde theater-, muziek-, en dansvoorstellingen in, maar ook allerlei gratis dingen. Je kon zoveel gratis bezoeken. Zodra ik even tijd had, reisde ik met de paar gulden die ik had eersteklas naar Amsterdam. Mijn ov-jaarkaart was een paspoort, de UITkrant was de bijbel. Ik zag van alles en nog wat, ontmoette zelfs mijn eerste vriendinnetje aan boord van een trein.
“In 1986 mocht ik op het Landjuweel, het zomerfestival van Ruigoord, mijn schilderijen exposeren. M’n schilderijen gingen op de achterbank van de gouden Citroën Snoek van Bob Mayo, een Amerikaanse kunstenaar. Hij had er zo’n gele boedelbak aangekoppeld met zijn eigen werk, maar hij had geen spanbanden. Dus ik zat achter in die boedelbak en hield allemaal felgekleurde objecten vast, een soort wezens waren het.
“Achterstevoren reed ik Ruigoord binnen. Ik vond het een sprookjesparadijs. Ik had nog nooit zoveel kleur bij elkaar gezien. Er liepen muzikanten op straat met gitaren en horlepiepfluitjes. Het kerkje van Ruigoord was vol met kunst, er waren tenten met allerlei soorten muziek. Het greep allemaal samen. Ik vond er aansluiting.
“Sinds negen jaar heb ik mijn bedrijfsruimte op Ruigoord, de Salon. Ik kwam na 2000, nadat het hier van een gekraakt hippiedorp tot een culturele onderneming overging. De Salon is mijn atelier, waar ik van alles doe. Ik schilder, stoffeer meubels en restaureer glas in lood. Ik ben theatermaker, maar daarnaast ook organisator. In de Salon gebeurt van alles: we hebben hier presentaties, workshops, concerten, theatervoorstellingen. Er is geen dorp in Nederland dat zo actief is als Ruigoord. De Ruigoorders zijn een heel klein, hardwerkend team. Ik ben daar onderdeel van.
“Omdat mijn vriendin en ik een kindje krijgen ben ik in december naar Aerdenhout verhuisd. Een grote stap, voor het eerst in 24 jaar woon ik niet meer in Amsterdam. Ik mis het niet, ik ben er nog bijna iedere dag te vinden. Doordat ik op jonge leeftijd naar Nederland ben gekomen ben ik niet in een hokje opgegroeid. Ik had de ruimte en de vrijheid om iemand anders te kunnen zijn als ik dat wilde. Grappig, ik ben eigenlijk op de plek terechtgekomen waar de meeste vrijheid is: in Nederland, in Amsterdam, op Ruigoord.