Migranten geven Amsterdam karakter. Wie zijn ze en hoe zag hun eerste dag in Amsterdam eruit?
Murat Tunc (1963) verhuisde in 1980 met zijn familie naar Amsterdam. Zijn hele leven heeft hij hard gewerkt: eerst in de confectie, nu in zijn familierestaurant – volgens hem het enige echte Turkse restaurant van Amsterdam.
“Het was 19 juni 1980, ik herinner me regen. Het hield maar niet op. En overal lachende gezichten – iedereen was vriendelijk, behulpzaam. Ik was 17. Het verschil met Turkije vond ik groot: geen bergen, alles helemaal plat. De gebouwen waren anders. Alles mooi, netjes, schoon.
We kwamen naar Nederland om geld te verdienen, mijn drie broertjes, zusje, ouders, oma en ik. Ons eerste huis was op de Marnixstraat, daarna verhuisden we naar een pension op de Jan Luykenstraat. Via familie die al eerder naar Amsterdam was gekomen leerden we algauw veel Nederlandse mensen kennen. Zij hielpen ons met alles: verblijfsvergunningen regelen, het vinden van een middelbare school.
Ik heb maar een paar maanden op school gezeten, toen ben ik gestopt om te werken. Ik kwam in een confectieatelier terecht. Er werkten alleen maar Turken. Mijn Nederlands is daarom niet zo goed. Ik heb geen tijd gehad om het te leren, ik heb altijd gewerkt. Mijn broers zijn wel naar school geweest, zij praten beter Nederlands.
Achtentwintig jaar zat ik in de confectie, eerst in dienst, later, in ’83, begon ik mijn eigen atelier op de Willemsparkweg. Ik heb nog een paar andere confectiebedrijven gehad. In ’96 opende ons Turkse familierestaurant op de Van Woustraat. De zaken gaan goed, ik heb ook een restaurant in Osdorp en wil er misschien een openen in Rotterdam. Vijf jaar geleden ben ik daarom met de confectie gestopt.
Wij zijn de enige in Amsterdam die echt Turks eten maken. Die andere Turkse restaurants, nou ja, het zijn niet eens restaurants, die doen maar wat. Ze verkopen alleen maar döner met veel knoflooksaus. Dat is helemaal niet Turks! En iedereen eet het, dat snap ik ook niet, want het is niet te vreten. Wij gebruiken alleen lamsvlees en echte knoflook, niet van die saus uit grote flessen. Of ‘Turkse pizza’, ook zoiets. Dat heet eigenlijk lahmacum, maar verkopers denken dat ze het zo niet verkocht krijgen dus noemen ze het maar Turkse pizza. Lekker makkelijk voor de Nederlanders. Je verkoopt toch ook geen Italiaanse Gyros? Ik vind dat verschrikkelijk. Het heeft niets met Turkije te maken.
Ik heb geen familie meer in Turkije. Het waren slechte jaren rond 1980, er was geen werk. Iedereen ging weg. Heimwee naar Turkije heb ik nooit. Ik woon hier al 33 jaar, dit is mijn stad. Hier heb ik mijn vrouw en mijn kinderen, hier is mijn werk. Als ik ergens anders ben, al is het maar een uurtje, wil ik zo snel mogelijk terug naar Amsterdam.
Nederlanders zijn aardige mensen, ik heb geen slechte ervaringen. Als je met iedereen goed omgaat, dan heb je geen problemen. Er is wel veel veranderd vind ik. Als je nu de weg vraagt, geeft bijna niemand antwoord. Mensen hebben geen vertrouwen meer in elkaar, er is meer afstand. Vroeger reageerden mensen nog vanuit hun hart. Maar negatief ben ik niet. Altijd positief blijven, anders red je het niet.”