Hoe meet je de publieke waarde van kunst? Henriëtte Post (56), directeur van het Fonds Podiumkunsten, denkt dat het mogelijk is. Via een speciaal model moeten podiuminstellingen in de toekomst verantwoording afleggen over iets abstracts als de “maatschappelijke relevantie” van hun programma.
Het klinkt abstract: het meten van de publieke waarde van muziek-, dans- en theatervoorstellingen. Maar dat is het wel wat het Fonds Podiumkunsten wil. Want alleen kijken naar het aantal verkochte kaarten en het aantal gespeelde voorstellingen geeft geen compleet beeld van de waardering, vindt Henriëtte Post (56). Ze is directeur van het Fonds en vanaf maart tevens voorzitter van de raad van bestuur. “We willen de impact van de artistieke inspanningen op de samenleving zichtbaar maken.”
De maatschappelijke relevantie van podiuminstellingen zal worden gemeten met een speciaal model. Het wordt ontwikkeld in samenwerking met de Vrije Universiteit en de Erasmus Universiteit. Via zo’n verantwoordingsmodel zullen onder meer abstracte zaken als de beleving van een voorstelling gemeten worden. Nu wordt alleen naar de cijfers gekeken, één keer per jaar. Na de zomer start een testfase met een klein aantal instellingen.
Waarom wil het Fonds ook publieke waarde meten?
“Onze opdracht is de maatschappelijke betekenis van podiumkunsten versterken. Daarom willen we ook iets kunnen zeggen over wat die betekenis precies inhoudt. Dat is moeilijk te beoordelen als je alleen maar uitgaat van kwantitatieve gegevens. Het aantal verkochte kaarten en gespeelde voorstellingen zegt wel iets, maar niet de hele waarheid. Het zegt bijvoorbeeld niet wat een voorstelling doet met mensen.”
Hoe kun je dat meten, wat het doet met mensen?
“We zitten midden in de uitwerking, dus heel gedetailleerd kan ik er nog niet over zijn. We willen eerst een aantal graadmeters ontwikkelen die voor alle instellingen gelijk zijn, zodat we de uitkomsten kunnen vergelijken. Het zullen waarden zijn waarvan wij als Fonds vinden dat ze zouden moeten worden gerealiseerd door de gesubsidieerde instellingen. Dat kan bijvoorbeeld vernieuwing zijn. Vervolgens vragen we aan de instelling of die graadmeter op hen van toepassing is en hoe hun ‘stakeholders’ daar tegenaan kijken – het publiek en bijvoorbeeld financiële belanghebbenden. Zij geven daarover een waardering van een tot tien. Als het verschil in waardering van de instelling en de stakeholder groot is, dan weet de instelling dat ze het programma moeten aanpassen.
Is de waarde van kunst wel meetbaar?
“Ik denk dat je meer over kunst kan zeggen dan alleen maar economische of kwantitatieve waarden. Je kunt iets zeggen over de rol die kunst speelt in de samenleving. En je kunt iets zeggen over welke rol je zou wllen dat kunst speelt, en hoe je daarin kunt slagen.”
Sommige instellingen zijn bang dat dit model te veel op vraag is gericht. Vernieuwende programma’s worden misschien niet meteen gewaardeerd.
“Juist bij podiumkunsten moet je goed nadenken over de subsidie die je verstrekt. Want een groot deel van de instellingen heeft geen subsidie nodig, die haalt het uit de markt. Als je toch subsidie verstrekt, dan doe je dat met een specifiek doel: bijvoorbeeld omdat er beweging moet zijn in de podiumkunsten. Dat er ook hele nieuwe en bijzondere kunsten worden getoond, ook al is daar misschien niet zo’n groot publiek voor. En kwantitatieve gegevens gaan alleen maar over het publiek dat je trekt; juist daarom is een nieuw model nodig.”
Was het voor de crisis denkbaar dat u dit middel zou inzetten?
“De discussie over hoe subsidie wordt ingezet is niet van het laatste jaar maar loopt al veel langer. Het is ook meer een maatschappelijke discussie dan alleen van de cultuursector. Wij zijn met dit onderzoek begonnen al voordat de bezuinigingen werden aangekondigd. Dit plan is dus niet uit nood geboren.”