Maar de cijfers stroken volgens Willem Pool niet met de escapismetheorie. Pool is universitair docent Mediageschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij zegt dat de aanname van de theorie historisch weerlegbaar is. “Het is een groot misverstand dat er bijvoorbeeld in de crisis van de jaren dertig meer mensen naar de bioscoop gingen dan normaal.” Sterker nog: in Amerika daalden de bezoekersaantallen in het begin van de jaren dertig van 90 miljoen naar 60 miljoen. Pas vanaf 1935 begonnen de cijfers zich te herstellen.
Ook in Nederland leden de bioscopen in de crisis van de jaren dertig verlies en kwam het herstel pas later. Pool: “De overgang naar de geluidsfilm heeft filmstudio’s en bioscopen in die jaren heel veel geld gekost. De zalen en de studio’s moesten helemaal worden omgebouwd, zodat de geluidsfilm er kon worden afgespeeld.” En er kwamen te weinig bezoekers om die overgang te bekostigen. Dus begonnen bioscopen te stunten met de prijzen. “Er werden loterijen gehouden, de kaartjes werden goedkoper, en de zogeheten double bill werd geïntroduceerd, waarbij je een voor- en een hoofdfilm kreeg te zien.”
En er is nog een aanwijzing waarom de escapismetheorie niet zou kloppen, denkt Pool. In de jaren dertig kwamen enkele genres opzetten die niet als escapismefilm worden aangeduid. Zo werd de horrorfilm populair, waarbij Europese monsters als Dracula door echte Amerikanen werden verslagen. En ook de realistische social problem film, over bijvoorbeeld lynchings in het zuiden van de Verenigde Staten, en de gangsterfilm werden veelvuldig gemaakt en bezocht. Niet echt films om lekker bij weg te dromen.
Toch erkent Pool dat sommige films in de jaren dertig wél escapistische elementen bevatten, zoals de American Dream (van krantenjongen tot president). “Het meisje dat altijd op de achtergrond danste en door een ongelukkig toeval plotseling de hoofdrol mag spelen in een musical: dat is escapisme”, zegt Pool. “Het individu weet ineens zijn doel te verwezenlijken. Zeker in crisisjaren is dat een fijn beeld om naar te kijken.”
Historische cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek en de Nederlandse Vereniging Filmdistributeurs onderschrijven Pools stelling. Zowel tijdens de jaren dertig als tijdens de oliecrisis van de jaren zeventig gingen er niet meer mensen naar de bioscoop. Wel is er vlak na de crisisjaren van de Tweede Wereldoorlog een flinke stijging te bespeuren, die weer fors daalt na 1959 – tot de kentering van de laatste jaren. De theorie van het escapisme klopt misschien niet altijd voor het verleden, maar nu is het zeker een mogelijke verklaring.
Goedkoop uitje
Het escapisme kan dus niet de enige verklaring voor het succes van de bioscopen zijn. Een vergelijking met de bezoekcijfers van Amsterdamse theaters geeft meer inzicht. Wie om escapistische redenen naar een voorstelling wil, zou in Amsterdam immers ook naar een van de zeventien schouwburgen of concertgebouwen kunnen gaan. Maar die hebben de afgelopen paar jaar juist geen hogere bezoekersaantallen weten te trekken.
Hoewel de bioscopen hun prijzen enigszins hebben verhoogd, blijft het theater een duurder avondje uit. Zeker studenten, pas afgestudeerden en jonge gezinnen moeten op hun geld letten, en zullen daarom eerder naar de film gaan dan naar een toneelstuk. Dat de relatief lage kosten van een bioscoopkaartje aantrekkelijk zijn, blijkt ook uit de Bioscoopmonitor, een jaarlijkse publicatie van de Stichting Filmonderzoek. Daarin is de bioscoop steeds hoger op de uitgaansladder komen te staan.
Dat is op die druilerige dinsdagmiddag goed te merken in Pathé de Munt. Een kaartje voor zo’n 8,50 euro, een bak popcorn voor een euro of twee, en je bent de hele middag zoet. Dat is een goedkoper alternatief dan winkelen of in een café hangen, ook voor de 16-jarige Kirsten Wagenaar en haar vriendinnen uit Kudelstaart. “Je stapt gewoon naar binnen en je koopt voor nog geen tientje een kaartje. Dan hebben we een paar uur lol voor weinig geld.”
En dan is er ook nog de mogelijkheid om onbeperkt naar de film te gaan. Zo lanceerde Pathé in 2005 de Pathé Unlimitedpas, waarmee je voor 19 euro per maand zoveel films kunt bezoeken als je maar wilt. En in 2009 werd Cineville opgericht, een initiatief om meer mensen naar de filmtheaters te trekken.
De introductie van de Cinevillepas – onbeperkt naar het filmtheater voor 18 euro per maand – heeft volgens directeur Niels Büller zeker invloed gehad op de stijgende bezoekcijfers in Amsterdam. Filmtheaters zouden zelfs een grotere stijging hebben meegemaakt dan Pathé: de grote bioscoopketen verwelkomde in 2011 3 procent meer bezoekers dan in 2010, de filmtheaters 7 procent.
Inmiddels wordt ruim 30 procent van de vertoningen in filmtheaters bezocht met de Cinevillepas. Bijna 8.000 Amsterdammers hebben de pas in hun bezit. Het initiatief is een groot succes. Enkele weken geleden werd het bereik van Cineville uitgebreid naar filmtheaters in Rotterdam, Den Haag en Delft.
Filmliefhebber Anouk van Kampen (23) schafte in 2010 een Cinevillepas aan. “Die pas is zo’n beetje het enige aan leuke dingen die ik niet heb opgezegd, toen ik na mijn afstuderen even niet zoveel geld had.” Van Kampen gaat nu gemiddeld drie keer per maand naar de film, waarmee ze het geld voor de Cinevillepas er doorgaans wel uit haalt. De barrière om naar de film te gaan is groter als je er elke keer voor moet betalen, vindt Van Kampen. “Terwijl ik het geld er echt niet elke maand uithaal.”