97 jaar is de weduwe van componist Frank Martin. Ze geeft nog steeds rondleidingen door de villa waarin zij woonde met haar beroemde echtgenoot. Haar leven staat geheel in het teken van Martins nalatenschap.
AMSTERDAM, 6 juli – Langzaam beweegt de weduwe zich naar de deurpost. De deur stond al open. “U bent van het Concertgebouw?”, vraagt ze. Dat ben ik niet. “Ik zou zweren dat ik om half drie bezoek zou krijgen van een meneer van het Concertgebouw. Maar komt u vooral verder.”
Ik lees het naambordje bij de bel. ‘Frank Martin’, staat er.
97 jaar is Maria Martin-Boeke, de weduwe van misschien wel de beroemdste componist van Zwitserland. Na de Tweede Wereldoorlog vestigde het echtpaar zich in Nederland om een rustiger bestaan op te bouwen. Vanaf 1956 woonde het in dit huis aan de Bollelaan in Naarden.
Frank Martin, in 1890 geboren als jongste zoon van een calvinistische dominee, overleed in 1974. Na zijn overlijden besloot de weduwe dat alles in het huis moest blijven zoals het was. Ze geeft rondleidingen aan iedereen die maar geïnteresseerd is – bewonderaars komen uit alle hoeken van de wereld. Een museum wil ze het niet noemen. ,,Dat vind ik een afschuwelijk woord. Maar als ik verdwijn, moet dit blijven.”
Martin werd vooral bekend door zijn werken voor orkest. De in 1945 voltooide, eigenzinnige Petite symphonie concertante (een tripelconcert voor harp, klavecimbel en piano) zorgde voor een internationale doorbraak. Hij componeerde in een toegankelijk idioom. Hoewel hij geïnteresseerd was in de atonale muziek van Arnold Schönberg, liet hij zich niet beperken door diens muzikale wetten. Nooit stoorde hij zich aan de heersende mode.
Zijn composities – kleurrijk, ritmisch en in geen enkel -isme in te delen – werden gespeeld door de grootste musici en orkesten van zijn tijd, van de Berliner Philharmoniker tot het Concertgebouworkest, vioolvirtuoos Yehudi Menuhin tot bariton Dietrich Fischer-Dieskau. Maar in Nederland was Martin nooit echt populair. Op Palmzondag volgend jaar zal het Koninklijk Concertgebouworkest een eerbetoon brengen aan de componist. Waar traditioneel Bachs Matthäus-Passion wordt uitgevoerd, zal dan Martins magnum opus klinken: het oratorium Golgotha.
Het huis ligt in een bomenrijke buurt. Het is gebouwd in 1919 en een van de weinige huizen in de laan zonder rietdak. In de tuin hoor je de nabijgelegen snelweg A1 zoemen. Binnen domineren bruine en olijfgroene tinten. De kamers staan vol met antiek: het Zwitserse is van notenhout, het Nederlandse van mahonie. In de ruime zitkamer is alleen de cd-speler van na 1974.
,,Het enige wat ik veranderd heb, is dat ik de asbakjes heb leeggehaald”, zegt Maria Martin. ,,Mijn man was een fanatiek roker. Maar hij inhaleerde niet.”
Tot 1996 woonde ze hier zelf, vertelt de kleine vrouw met witte haren aan de tafel van de eetkamer. Daarna is de in Frankfurt geboren Nederlandse naar een serviceflat verhuisd (in haar woorden ‘een serviceflat zonder service’), op loopafstand. Dagelijks bezoekt ze haar villa nog, waar nu een museoloog en zijn vriend de bovenverdieping bewonen. Zij nemen ook het onderhoud voor hun rekening.
Ze laat vergeelde foto’s zien. Haar man, de lange, slungelachtige verschijning met zijn krullen en vriendelijke gezicht op de trappen voor de kathedraal van Perugia. ,,We leerden elkaar kennen in 1939 in Genève. Frank Martin was 24 jaar ouder dan ik en directeur van de muziekschool waar ik fluit en piano studeerde”, vertelt ze. ,,Hij was dat jaar weduwnaar geworden en had drie jonge kindertjes. Een keer moest ik hem aan de piano begeleiden. Ik was gelijk helemaal weg van hem – en, bleek later, hij ook van mij. In 1940 zijn we getrouwd.”
De andere foto’s zijn van de twee kinderen die ze samen kregen. En van de laatste open dag die Maria Martin hier organiseerde. ,,De open dag is altijd in het voorjaar, als de azalea in bloei staat. Mijn man vond het heerlijk om in de tuin te zijn.”
We proberen de tuindeur te openen, maar dat lukt niet – in de sponning groeit een tak. Door het glas zien we rododendrons en dennen.
Dan loopt de museoloog de kamer binnen. Hij waarschuwt dat het nieuwe alarm wordt getest. Als na een minuut een loeiharde sirene klinkt, blijft Maria Martin stoïcijns voor zich uitkijken en wacht tot het geluid verstomt, zodat ze haar monoloog kan voortzetten. In beide oren draagt ze een gehoorapparaat. ,,Maar mijn kop is nog helder. Tot vorig jaar reed ik nog zelf auto. Ik ben volkomen actief.”
Haar belangrijkste bezigheid is het beheren van de nalatenschap van haar man. Ze schreef drie boeken over hem en in 1979 richtte ze in het Zwitserse Lausanne de Société Frank Martin op. Later volgde een Nederlandse vertakking, de Frank Martin Stichting, waarvan zij voorzitter is. Doel is het in ere houden van de artistieke erfenis en propageren van composities. De Nederlandse stichting heeft ongeveer 125 contribuanten. Tal van grote namen uit de muziekwereld (onder meer de dirigenten Bernard Haitink en Karl Böhm) maken deel uit van het comité van aanbeveling – met dien verstande dat de helft van het comité al is overleden.
Maria Martin haalt een van de bulletins tevoorschijn die de contribuanten jaarlijks toegestuurd krijgen. Op pagina 2 staat een oproep van de voorzitter: ‘Er zijn, helaas, zeer vele donateurs die hun bijdrage voor 2011 nog niet hebben voldaan. We voegen hiervoor nog eens een acceptgirokaart bij dit bulletin, in de hoop dat u deze nu zult gebruiken!’
Ze haalt nog iets uit een lade: een briefkaart. ,,Ik neem aan dat u ook donateur wilt worden? De bijdrage is 20 euro.”
We maken een rondgang door het huis. De kamer die uitkijkt op de voortuin was de kamer waar Frank Martin altijd componeerde. Er staat een bruine vleugel die al een tijd niet meer gestemd is. Op de schrijftafel van haar man heeft de weduwe manuscripten uitgestald. De partituren en tekstboekjes in het nette handschrift van de componist worden bedekt door een glazen plaat. Ze moet eerst wat ongeopende post en papieren weghalen voor de geschriften zichtbaar worden.
,,We hadden een hond, Duke, waar mijn man erg op gesteld was. De hond beheerste de kunst om de deuren zowel van binnen als van buiten te openen. Mijn man waardeerde zijn gezelschap, behalve als hij hier zijn composities doorspeelde. Dan mocht niemand hem storen en moest ik Duke vasthouden tot mijn man klaar was met spelen!
,,Hij was een grote dierenvriend”, vervolgt ze, wijzend naar de kooi waarin ooit een kanarie zat. ,,Als ik die twee samen zag, naar elkaar zag kijken, dan leek het net alsof ze met elkaar in gesprek waren. Een fabelachtig gezicht.” De kanarie is er niet meer. In de kooi zit nu een geknutseld nepvogeltje.
Naast de vogelkooi hangt een oude Hollandse opwindklok, die is blijven steken op vijf voor half elf. ,,De klok maakte een muziekje op de hele uren. Dat vond Frank vreselijk. Het leidde hem af van de muziek die hij in zijn hoofd hoorde.
,,Weet u”, zegt ze als we langs een kast met ordners uit 1954 en verder lopen, ,,Holland heeft zich nooit geïnteresseerd voor de kunst van Frank Martin. Zijn muziek is hier zelden uitgevoerd, terwijl hij in Duitsland en Zwitserland een grootheid is. Ik wist dan ook niet wat ik hoorde toen mij werd verteld dat het Concertgebouworkest volgend seizoen Golgotha zal spelen.”
Hoe dat gebrek aan waardering dan te verklaren is? Maria Martin: ,,Mijn man heeft nooit iets ondernomen om te zorgen dat zijn composities uitgevoerd werden.”
Ze zet water op en vraagt of ik de thee van het bovenste plankje wil pakken – zelf kan ze er net niet bij. ,,De werkster heeft het daar neergezet.” Ze vertelt over musicologen die de werken van haar man steevast foutief interpreteren. ,,Het is te gek wat ze verzinnen. Ze schrijven bijvoorbeeld dat mijn man een minderwaardigheidscomplex had. Nou, daar is helemaal niets van waar. Maar ik doe er niks tegen. Ik zou wel mijn hele leven kunnen vullen met brieven schrijven.”
Maar vult zij dan niet al haar hele leven met het voeden van de nagedachtenis aan haar man? Als ze de bezoekers laat laveren tussen de kamerplanten, hen vervolgens op de koperen pannen wijst om toe te voegen dat haar echtgenoot ook een uitstekend kok was? ,,Het is absoluut waar: ik leef geheel in dienst van zijn herinnering”, zegt ze. ,,Ik kijk niet op mijn horloge, maar mijn gedachten zijn altijd bij hem.”
Als ik na ons afscheid de twintig meter van de voordeur naar het tuinhek heb afgelegd, word ik nageroepen. ,,U wordt toch wel donateur? Het rekeningnummer staat op de briefkaart.”