AMSTERDAM, 22 juni – De laatstejaars van de Amsterdamse Gerrit Rietveld Academie studeren deze week af. Het is de eerste lichting kunstenaars die het zonder de wegbezuinigde kunstenaarsuitkering moet zien te rooien. Dat wordt moeilijk, denken ze, maar het biedt ook vrijheid.
In de centrale hal van de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam staat een badkuip op een pallet. Met plakband is er een briefje op bevestigd: ‘ENDEXAM WORK! DON’T MOVE!’ Uit de naastgelegen kantine klinkt luide muziek. Vriendelijke hipsters met baarden, snorren, pony’s en vintage kleren lopen in en uit met halve liters Fritz Kola en Club-Mate, Duitse frisdrankjes met een underground imago en veel cafeïne. Ze kletsen vooral in het Engels met elkaar. Niet gek, want volgens de kunstacademie komt 45 procent van de studenten uit het buitenland.
Drie etages hoger slepen laatstejaars met schilderijen, beeldhouwwerken, onderdelen van installaties, verf, ladders en boormachines. ‘This doesn’t work out. I need some air around my work, but now it’s framed by two of your biggest paintings’, klaagt een meisje tegen de klasgenoot met wie ze een lokaal deelt. In deze ruimte exposeren 46 studenten Beeldende Kunst van 4 tot en met 8 juli hun werk. Daarna verruilen de meesten het knusse broeinest aan de Frederik Roeskestraat in Amsterdam-Zuid voor het harde werkende bestaan. Hier loopt de eerste lichting jonge kunstenaars die het zonder staatssubsidie moet zien te rooien.
Of de kunstenaars in de dop ooit een droge boterham gaan verdienen met hun artistieke producties is lang niet zeker. Het demissionaire kabinet-Rutte bezuinigt vanaf volgend jaar 200 miljoen euro per jaar op kunst en cultuur. Beginnende artiesten hoeven al sinds januari niet meer op overheidssteun te rekenen. Sinds 2005 konden afgestudeerde academiestudenten de Wet werk en inkomen (WWIK) aanvragen als welkome aanvulling op hun vaak schamele inkomen. Het afschaffen van de kunstenaarsuitkering bespaart de overheid 10 miljoen euro.
Op ‘de Rietveld’, zoals de academie wordt genoemd, lijken ze zich er weinig van aan te trekken. ‘Ik ben niet aan deze opleiding begonnen met het idee: als ik klaar ben, kan ik leven van de kunst’, zegt examenkandidaat Arjan Hijbeek (24) schouderophalend tussen zijn doeken. Maar doet de Amsterdamse opleiding eigenlijk iets om hem en zijn jaargenoten op weg te helpen?
Vroeger wilde Hijbeek boswachter worden. Geen kunstenaar. Kunstenaars waren vrijbuiters met paarden, vieze tweedehandskleren en een steekje los. Maar eenmaal op het grafisch lyceum in Rotterdam, en later op de Rietveld, bleken die artistieke types reuze mee te vallen. Vandaag draagt Hijbeek een gestreepte polo van Ralph Lauren, een kniehoge spijkerbroek en rode All Stars. Een paard heeft hij vooralsnog niet.
‘Of ik ooit mijn geld mét kunst zal verdienen, weet ik niet’, vertelt hij. ‘Maar ik weet wel dat ik er geld dóór kan verdienen. Ik wil schilderen, hoe dan ook. Desnoods ga ik vier dagen per week in een broodjeszaak staan. Dat baantje staat dan in de dienst van de kunst.’ Als de WWIK er nog was geweest, dan had hij hem zeker aangevraagd. ‘Maar wat je nooit hebt gehad, kun je ook niet missen.’
Ook voor Hijbeeks jaargenoot Martijn Aerts (24), die films en tekeningen maakt, is de uitkering niet heilig. ‘Als je iedere afgestudeerde financieel steunt, betekent dat niet automatisch dat er met het beschikbare geld goede dingen worden gemaakt.’ Hij is een grotere voorstander van het startstipendium, een cultuursubsidie die het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst (BKVB) toekent aan beginnende kunstenaars. ‘Het Fonds BKVB selecteert op kwaliteit. Het startstipendium krijgen is een bevestiging dat je goed bezig bent. De WWIK miste dat stimulerende aspect.’ Geen overheidssteun ontvangen, heeft ook voordelen. ‘Zonder uitkering ben je niet gebonden aan een instituut dat je controleert. Je bent vrijer.’
Hijbeek wijst naar zijn doeken, die her en der in de grijze ruimte staan. ‘Dit is allemaal vrij werk.’ Bontgekleurde portretten van zijn zus, hemzelf en Jezus Christus zijn omgeven met lampjes, die tijdens de expositie zullen branden. Jesus and His Cool Friends heet het werk. ‘Op de meeste andere kunstacademies krijgen studenten tot en met het laatste jaar voortdurend opdrachten’, legt hij uit. ‘Hier werken we na het basisjaar volledig autonoom.’ Prettig, vindt Hijbeek. ‘Op een opleiding waar je alleen maar opdrachten uitvoert, maak je niet wat je eigenlijk wilt maken. Voor je het weet sta je een houten aap te figuurzagen terwijl je veel liever je schilderstechnieken wilt verbeteren.’
Het Rietveldonderwijs is niet voor iedereen geschikt, denkt Rosa Sijben (23). ‘Je moet er tegen kunnen dat je niet bij het handje wordt genomen. Je kunt hier alles leren, maar je moet er zelf om vragen en bereid zijn om zelfstandig dingen uit te vinden.’ Het is een realistische voorbereiding op de beroepspraktijk, denkt ze. ‘Over drie weken zegt tenslotte ook niemand dat ik iets moet maken.’
Dankzij de kunstbezuinigingen is de langslepende discussie over cultureel ondernemerschap opgelaaid. Kunstenaars moeten zichzelf meer zien als ondernemers die artistieke en zakelijke belangen proberen te verenigen, vindt het kabinet. Moeten de academies hun studenten niet marktgerichter onderwijzen? Nee, schudt Yvonne Dröge Wendel (52) driftig haar hoofd. Dröge Wendel is zelf kunstenaar en sinds een jaar hoofd van de afdeling Beeldende Kunst op de Rietveld. ‘Het is een misperceptie dat wij ze moeten leren hoe je een btw-aangifte doet’, zegt ze terwijl ze een shaggie draait. ‘Veel belangrijker is dat studenten zelfstandig worden en leren hoe ze hun werk zo helder mogelijk kunnen uitleggen. Als de basis goed is, komt het ondernemerschap vanzelf.’
Op de Rietveld lijkt de oude slogan l’art pour l’art nog springlevend. Praktische lessen over de zakelijke aspecten van de kunstwereld krijgen Rietveld-studenten niet. Jammer, vindt performancemaakster Rosa Sijben. ‘Mij lijkt het juist interessant als een galeriehouder, een curator en een kunstenaar langskomen om te vertellen over hun ervaringen met ondernemerschap.’ In de wandelgangen hoorde ze laatst een docente vertellen over het aanbod dat een galerie haar tijdens haar academietijd deed. ‘Ze ging op het aanbod in, maar zat er vervolgens tien jaar aan vast. “Ik zou iedereen willen aanraden om zich daar verre van te houden”, hoorde ik haar zeggen. Dat is waardevolle informatie die je je studenten eigenlijk niet mag onthouden’, vindt Sijben.
Dröge Wendel wuift dat weg. ‘We vertellen onze studenten dat ze alle informatie kunnen vinden op artquest.com. Maar de rest moeten ze op eigen kracht uitvissen. Op de Rietveld worden ze zo opgeleid dat ze na hun afstuderen direct op eigen benen kunnen staan. Ze kunnen zelfstandig hun werk gaande houden. Zeker in het begin zullen ze er een baantje bij moeten nemen, maar 95 procent redt zich wel.’
Volgens Vincent Knopper (23), die sculpturen maakt, zijn er genoeg manieren om zuinig te zijn. ‘Voor een van mijn eindexamenwerken had ik een glasplaat en verf nodig. Na wat brieven naar bedrijven te hebben gestuurd, kreeg ik ze zonder enige wederdienst cadeau.’ Bedrijven zijn in deze tijd toeschietelijk, merkt hij. ‘Ze denken dat het goed is voor hun imago om kunst en cultuur te stimuleren.’ Martijn Aerts: ‘Je kunt bij je ouders in de garage gaan schilderen om geld voor een atelier uit te sparen. Of je zet in op een residentie bij een kunstenaarscollectief. Als kunstenaar voel je de noodzaak om iets te maken. Daar moet je verantwoordelijkheid voor nemen.’
Zelf doet hij dat door na zijn afstuderen fulltime aan de slag te gaan in de postkamer van een bedrijf. ‘Om half vijf ben ik klaar, dan heb ik nog de hele avond over om te tekenen. En vergeet het weekend niet. Het is een kwestie van prioriteiten stellen. Een voorstel schrijven voor een tentoonstelling betekent twee dagen niet gamen. Jammer dan.’
Knopper ging tijdens de studie al op zoek naar een ‘inhoudsloos’ baantje voor het post-Rietveldtijdperk. ‘Ik wil niet marktgericht werken, dus ik kan alleen maar hopen dat er vraag is naar wat ik maak. Elk weekend op stap gaan, zit er voorlopig niet in. Misschien ga ik nog een opleiding volgen aan het Hout- en Meubileringscollege. Dan kan ik een gecombineerde praktijk opzetten: twee dagen per week in opdracht timmerwerk doen en met hetzelfde gereedschap aan mijn kunst werken.’
Over de Rietveldstudenten hoeft niemand zich ongerust te maken. Bang om na 8 juli in een zwart gat te vallen, zijn de jonge kunstenaars geen van allen. In tegendeel. ‘Ik heb juist zin om in dat gat te springen’, lacht Aerts. ‘Het geeft de ultieme vrijheid om mijn eigen weg te vinden.’ Zijn klasgenoten knikken instemmend. ‘In deze tijd moet je als beginneling niet te veel verwachten of hopen’, besluit Knopper. ‘Om teleurstelling te voorkomen, kun je het beter houden bij verlangen. In verlangen ligt besloten dat iets wat je graag wilt, misschien niet lukt. Maar ik ga het wel heel hard proberen.’