Als het aan Den Haag ligt, gaan Nederlandse universiteiten meer samenwerken. Ook de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) halen de banden aan. Wat levert samenwerking tussen de UvA en de VU eigenlijk op? En welke nadelen brengen een intieme verbintenis tussen de twee met zich mee?
AMSTERDAM, 27 januari – Samenwerking is de enige manier om genoeg geld voor onderzoek en onderwijs bij elkaar te harken, stellen voormannen Paul Doop (UvA) en René Smit (VU) tijdens een debat in Pakhuis de Zwijger afgelopen woensdag. “En samenwerking moet natuurlijk ook bijdragen aan de kwaliteit van onderwijs en onderzoek”, laten ze niet na te vermelden. Maar veelvuldige herhaling van dit mantra kan de bottom line niet verhullen: samenwerking gaat over euro’s.
Nederlandse universiteiten moeten zich scherper profileren en meer samenwerken, vindt staatssecretaris Halbe Zijlstra (Hoger Onderwijs, VVD). Door samenwerking kunnen kleine onderzoeksgebieden overeind gehouden worden, en generen universiteiten meer geld. “Strategische allianties aangaan”, heet dat in Den Haag. Een verstandshuwelijk, heet dat in de volksmond. De twee Amsterdamse universiteiten verkennen de mogelijkheden.
Op de UvA ontstond vorige week een kleine rel toen bekend werd dat docenten klassieke talen David Rijser en Piet Gerbrandy geen vaste aanstelling krijgen. De twee hadden een tijdelijk contract, maar was een vaste aanstelling beloofd, schrijft Folia Magzine. De samenwerking tussen de UvA en de VU zou één van de redenen zijn dat de twee het veld moeten ruimen. Frank van Vree, decaan van de Faculteit der Geesteswetenschappen, zegt dat vanwege onduidelijkheid over samenwerking tussen de UvA en de VU geen besluit genomen kon worden over een vaste aanstelling voor Rijser en Gerbrandy. Nu samenwerking vaststaat, wordt duidelijk welke vacatures worden vrijgegeven. “Dan komt uiteraard ook de positie van de twee docenten weer ter bespreking”, zegt Van Vree. De twee docenten hadden ondertussen al bezwaar aangetekend. Dinsdag vond een hoorzitting plaats. De betrokkenen willen niet inhoudelijk op de zaak ingaan.
De innigste verstrengeling tot nu toe tussen de twee is de gemeenschappelijke tandheelkundefaculteit, Acta. Eén opleiding in één gebouw, gerund door zowel UvA- als VU-personeel. Daarnaast bieden de universiteiten gezamenlijke bèta-masters aan, onderbracht in de gemeenschappelijke Amsterdam Graduate School of Science (AGSS). Er wordt bekeken of samenwerking op bachelorniveau op dit vlak ook mogelijk is. Maar samenwerking is niet voorbehouden aan de bèta’s. De alfafaculteiten van de UvA en de VU gaan hun krachten bundelen op het gebied van oudheidsstudies en archeologie, in het nog op te richten Amsterdam Centre for Ancient Studies and Archeology (Acasa). Het is deze voorgenomen samenwerking die klassieke talendocenten David Rijser en Piet Gerbrandy mogelijk hun baan kost (zie kader).
Over de baten van de samenwerking zijn de twee bestuursvoorzitters het in grote lijnen eens. Zo is krachtenbundeling onvermijdelijk om kleine studies “in de lucht te houden”, zegt VU-topman Smit. Als voorbeeld noemt hij de studies chemie en natuurkunde. Samenwerking maakt het aanbod bovendien diverser: het moet voor studenten mogelijk worden om vakken te ‘shoppen’ bij de andere universiteit, legt Doop uit. Het leidt tot hoon in de zaal. “Nu al moet je als student aan tienduizend touwen trekken om een vak te volgen bij een andere faculteit. Laat staan bij een andere universiteit”, zegt een student. De bestuurders geven toe dat er organisatorisch nog een één en ander verbeterd kan worden, maar laten zich daardoor niet ontmoedigen.
Op het vlak van onderzoek opent samenwerking ook deuren, denken de voorzitters. Naar duur, ingewikkeld onderzoek en een hoge notering op internationale rankings. Maar ranglijstjes mogen van mededebater Ewald Engelen, UvA-hoogleraar financiële geografie, geen argument zijn. Kleine universiteiten als Oxford en Cambridge voeren die lijstjes nog altijd aan, grootte is geen kwaliteitsgarantie. Bovendien, vindt Engelen, is de aanwezigheid van twee universiteiten in één stad is een rijkdom, die studenten keuzevrijheid biedt. De scheiding tussen de twee moet gekoesterd worden, in plaats van weggevaagd.
Maar, Engelens argumenten ten spijt, de scherpe scheiding tussen de twee Amsterdamse instellingen wordt waarschijnlijk alleen maar minder. “Den Haag schreeuwt om samenwerking”, zegt Doop. Dus samenwerken zullen ze. Samenwerkende universiteiten krijgen meer geld dan andere, legt Doop uit, en dat geld gaan de UvA en de VU binnenhalen. “Zo competitief zij we dan ook wel weer”, bekent hij. “Zorgvuldigheid gaat voor snelheid. Maar we moeten ook handelen.”