Iedereen die wilde, mocht gisteren op Nationale Gedichtendag een eigen geschreven gedicht voordragen in de openbare bibliotheek van Amsterdam (OBA). In de drukte van boekenleners en toeristen klonken poëtische regels vanaf een klein podium. De een keek verrast op, de ander hoorde het niet eens.
AMSTERDAM, 27 januari – Aan één hand een kruk, in de andere een vel papier. Het podium is net iets te hoog om zonder hulp op te komen. Eenmaal op het podium legt ze het vel papier op de katheder. Met zachte stem begint ze.
zoals vogels altijd weer / in een dichte zwerm / uitwijken naar het zuiden // zoals kuddes altijd weer / tijdens de grote trek / het dorre land verlaten // zoals mensen altijd weer / in vermoeide massa’s / vluchten voor elkaar // zo probeer ik altijd weer / in mijn dooie eentje / te ontkomen aan mezelf
De Amsterdamse dichter Anke Labrie (63) is de eerste die haar gedicht voordraagt tijdens het open podium in de OBA. Haar gedicht is ook te lezen op de ansichtkaarten die worden uitgedeeld. Na haar voordracht neemt presentator en dichter Jos van Hest aarzelend het woord. “Van het mooiste gedicht dat hier vandaag wordt voorgelezen, wordt –uhm– een postkaart gemaakt,” kondigt hij aan. Echt veel enthousiasme klinkt er nog niet onder het dertigtal toeschouwers en dichters dat zich heeft verzameld rondom het podium achterin de entreehal van de bibliotheek. De meesten hebben hun jassen nog aan, met de rits open. Sommigen zitten op de stoelen van de computers, anderen op de bankjes in de doorgang naar de krantenzaal.
De bezoekers van de bibliotheek vormen een constante stroom van de ingang naar de liften achterin. De meesten lopen ongeïnteresseerd of niet-begrijpend langs het podium. Twee meisjes aarzelen de roltrap te nemen, want dan moeten ze wel erg dicht langs het podium. Uit de luidsprekers op het podium klinkt een volgende voordracht. Een enkele bezoeker blijft spontaan staan luisteren.
Oudere, gepensioneerde hobbydichters zijn oververtegenwoordigd bij het tiental mensen dat tijdens het eerste deel van het open podium voordraagt. Dan vraagt de presentator Kenza Bolsius naar voren. Ze is een van de drie genomineerden om Jonge Dichter des Vaderlands te worden. Met haar 17 jaar doet zij wat de meeste van de andere aanwezigen minder goed lukte. Zeer levendig draagt ze haar gedicht, “Begrip”, voor.
De bevolking groeit / dat is in een notendop / wat ik te vertellen heb // Eerst was er één God / voor zover hij menselijk was / waarschijnlijk een eenzaam bestaan // Toen waren er duizend mensen / schoonheid in ongekende mate / en een prachtig gebrek aan kennis // Nu tel ik zeven miljard / barbaren / gelogen gastvrijheid / eenieder blind verklaard
Als ze klaar is, staan er ineens meer mensen rond het podium.
“Er zitten een paar heel goede dichters tussen, maar ook wat mindere,” zegt presentator Van Hest na afloop van het eerste halfuur. “Maar dat moet kunnen. Mensen die hier komen voordragen, leren daar veel van. Door het applaus, of het geroezemoes van het publiek. Dan gaan ze vanzelf beter dichten.” Wat is dan een goed gedicht volgens hem? “Als je verliefd bent en opschrijft ‘ik heb vlinders in mijn buik’, dan heb ik daar als toehoorder niets aan. Het is een afgesleten manier van uiten. Maar als je zo’n emotie op een nieuwe manier heel bewust opschrijft, dan raak je daar mensen echt mee. ‘Een krokodil vreet aan mijn hart,’ bijvoorbeeld, ik noem maar iets.”
Dan komt Van Hest Ramsey Nasr tegen in de hal, de Dichter des Vaderlands. Ze spreken kort met elkaar. Een vrouw met wie Van Hest het open podium organiseert, vraagt hem vervolgens: “Kwam hij niet bij ons een gedicht voordragen?” Van Hest schudt zijn hoofd. Ze had het al een beetje verwacht.