Het potje van het Amsterdamse Jeugdsportfonds was vorig jaar al in augustus op. Daardoor kon het fonds in 2011 voor het eerst niet voldoen aan alle verzoeken om kinderen uit arme gezinnen te laten sporten. “Er is structureel meer geld nodig vanuit de gemeente”, zegt Harrie Postma van Jeugdsportfonds Nederland.
AMSTERDAM, 25 januari – Alle kinderen moeten kunnen sporten. Zo luidt het motto van Jeugdsportfonds Nederland, dat aan kinderen uit minimahuishoudens een bijdrage verstrekt voor contributie en sportmaterialen. In augustus vorig jaar moest de Amsterdamse tak van het fonds een aanvraagstop afkondigen omdat er niet genoeg geld beschikbaar was om alle verzoeken te honoreren. “Onverteerbaar”, vindt Harrie Postma van Jeugdsportfonds Nederland.
Personen die professioneel betrokken zijn bij de opvoeding, begeleiding of scholing van kinderen die onder de armoedegrens leven, kunnen bij het Jeugdsportfonds een aanvraag indienen. Volgens Postma, manager fondsenwerving bij de stichting, was het aantal aanvragen in Amsterdam met 1.343 in de eerste helft van 2011 groter dan ooit. Maar daarmee was het budget voor 2011 verbruikt. Een jaar eerder werden nog 3.070 aanvragen gehonoreerd, wat mogelijk was door een eenmalige verdubbeling van subsidie in 2009.
Het werk van het Jeugdsportfonds wordt in Amsterdam voor circa 80 procent gefinancierd met een subsidie van de Dienst Werk en Inkomen (DWI), in het kader van het armoedebeleid van de gemeente. In 2011 ontving de stichting van het DWI 260.000 euro. Dit jaar kan het Jeugdsportfonds op hetzelfde bedrag rekenen. Voor de resterende 20 procent is het fonds afhankelijk van giften van bedrijven, verenigingen en particuliere donateurs. De contributie van een op de vijf kinderen wordt uit zulke giften betaald.
Jeugdsportfonds:
– Jeugdsportfonds Nederland is in 1998 opgericht in Amsterdam met als doel kinderen van minima middels een financiële bijdrage te laten sporten
– De stichting opereert inmiddels in 120 van de 415 Nederlandse gemeenten
– Het kost gemiddeld 250 euro om een kind een jaar lang te laten sporten
– In 2011 konden dankzij het Jeugdsportfonds landelijk 18.839 kinderen sporten, in 2010 waren dat er 19.640
– In Amsterdam zijn in 2011 1.329 kinderen geholpen, tegenover 3.070 in heel 2010
– Door tegenvallende inkomsten moest Jeugdsportfonds Amsterdam in 2011 voor het eerst een zogenoemde ‘aanvraagstop’ afkondigen
– Ook in Zwolle en Rotterdam was een aanvraagstop nodig
– Om in aanmerking te komen voor een vergoeding van het Amsterdamse Jeugdsportfonds moeten ouders de Scholierenvergoeding, een andere bijdrage van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) voor gezinnen die leven op bijstandsniveau, al volledig hebben benut
“Door de economische crisis hebben meer gezinnen in de onderlaag het moeilijk gekregen”, zegt Postma. Meer mensen doen een beroep op het Jeugdsportfonds, terwijl de inkomsten tanende zijn. “Het is in deze tijd moeilijker om gelden uit de particuliere sector te verwerven. Ook bedrijven zitten op de centen.”
Om het tekort op te vangen, steekt het Amsterdamse fonds meer energie in het werven van sponsors. Zo worden de meer draagkrachtige sportclubs benaderd om Jeugdsportfonds-kinderen financieel te adopteren. Ook wordt hard gewerkt aan het opstarten van een ‘vriendennetwerk’ met als doel bedrijven aan het Jeugdsportfonds te binden.
Daarnaast zijn de zogenoemde ‘spelregels’ van de stichting bijgesteld. De maximale bijdrage voor kinderen tot zestien jaar is bijvoorbeeld verlaagd van 225 euro naar 200 euro. Voor kinderen tussen de zestien en de achttien jaar draagt de stichting nu maximaal 100 euro in plaats van 225 euro bij. Jongeren op deze leeftijd kunnen zelf ook al wat bijverdienen, redeneert het fonds.
De genomen maatregelen lossen de problemen tijdelijk op, aldus fondswerver Postma. Om elk kind dat in aanmerking komt voor een bijdrage van het Jeugdsportfonds te laten sporten, moet er structureel meer geld beschikbaar komen vanuit de gemeente. “We zouden wel vijfduizend Amsterdamse kinderen uit arme gezinnen kunnen helpen”, zegt Postma. “Maar daarvoor is het geld dat we jaarlijks krijgen uit het minimumbeleid niet afdoende.”
In Rotterdam ontving het Jeugdsportfonds recentelijk een groot bedrag uit de gemeentelijke sportbegroting. Dat zou Postma ook graag zien gebeuren in Amsterdam. “Vergeet niet dat we ook een bijdrage leveren aan het verenigingsleven door kinderen lid te maken. Een aanvullende subsidie uit het potje Sport en Recreatie lijkt mij een logische stap.”
Postma ziet kansen voor een intensievere samenwerking met wethouder Eric van der Burg (VVD, Sport en Recreatie). “Problemen zoals obesitas onder kinderen kunnen we samen te lijf gaan. Via onze contacten met het onderwijs, jeugdzorg en welzijnsinstellingen valt een groot deel van de doelgroep te bereiken.”
Een woordvoerder van wethouder Van der Burg laat weten dat er in de tijd van de bezuinigingen bij de gemeente “absoluut geen ruimte bestaat voor een extra bijdrage”. Op de sportbegroting zijn volgens haar geen middelen beschikbaar voor de bestrijding van armoede. Wel moedigt Sport en Recreatie een verbinding aan tussen het Jeugdsportfonds en activiteiten die sport onder kinderen stimuleren, zoals JUMP-in.
Een deel van het geld dat de gemeente Amsterdam steekt in sportstimulering, kan volgens Postma beter besteed worden aan het Jeugdsportfonds. “Bij ons is een enorme groep te vinden die helemaal niet gestimuleerd hoeft te worden, maar sport simpelweg niet kan betalen.”