Weinig lezen, veel beleven in het Scheepvaartmuseum

In het verbouwde Scheepvaartmuseum is het museumbezoek meer dan ooit een beleving. Ziet het nieuwe exposeren er zo uit? Nieuw Amsterdams Peil nam met vier specialisten een kijkje. “Voor bezoekers die niet graag de bordjes willen lezen, is dit een prachtige toevoeging.”

Een catamaran beplakt met het logo van textielfirma Zeeman, een zeventiende-eeuws plezierjacht, tot in de kleinste details nagemaakt. In een grote rechthoekige vitrine in een halfdonkere tentoonstellingszaal in de oostvleugel van het Amsterdamse Scheepvaartmuseum staan tientallen modelschepen tentoongesteld. Boeiers, tjotters en hekjachten, soms in zes rijen dik.

Het Scheepvaartmuseum. Foto: mouseshadows
Het Scheepvaartmuseum. Foto: mouseshadows

Kinderen rennen langs het glas. In hun handen de beeldschermen die op een rails tegen het glas zijn gemonteerd, zodat je ze langs de scheepsmodellen in de vitrine kunt halen. Zodra ze het scherm op een object richten, verschijnt er informatie over op het scherm.

Echt aandacht voor de scheepsmodellen hebben de kinderen niet. Zij hebben alleen oog voor de beeldschermen. Laura van Hasselt, conservator bij het Amsterdam Museum, slaat het tafereel gade. “Die kinderen kijken alleen naar de schermen. Schiet je dan niet je doel voorbij met je audiovisuele oplossingen?”

Het Scheepvaartmuseum is verbouwd. De 24 zalen met duizenden objecten hebben plaats gemaakt voor drie vleugels, elk bedoeld voor een type bezoeker. Families met kinderen gaan vanaf de binnenplaats met nieuwe overkoepeling linksaf, de westvleugel in. Daar vinden ze laagdrempelige tentoonstellingen met veel televisieschermen over de walvisvaart of de Gouden Eeuw. Aan de overkant, in de oostvleugel, vinden de bootjesliefhebbers meer van hun gading. Scheepsmodellen, serviesgoed, schilderijen en globes. Maar eigenlijk moet iedereen van het Scheepsvaartmuseum rechtdoor, naar de noordvleugel. Naar de Zeereis, een audiovisuele attractie waarin de scheepvaartgeschiedenis wordt beleefd.

Het half oktober heropende Scheepvaartmuseum wil jaarlijks 300 duizend bezoekers trekken, een derde meer dan voorheen. De groei moet vooral komen van mensen die graag het Dolfinarium en Madame Tussauds bezoeken. Na de verbouwing wordt de collectie nu met vernuftige technische oplossingen aan de bezoeker gepresenteerd. Die moeten de beleving vergroten. Is dit het nieuwe exposeren?

Nieuw Amsterdams Peil nam vier specialisten mee naar Het Scheepvaartmuseum. De Amsterdamse conservator Laura van Hasselt en haar collega Anneke van de Kieft, educatief medewerker van het Amsterdam Museum. Samen werkten ze aan Amsterdam DNA, een moderne tentoonstelling waarin bezoekers aan de hand van zeven kernobjecten kennismaken met de Amsterdamse geschiedenis. De derde specialist, Annemarieke Willemsen, is conservator van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Ad de Jong tenslotte, is als bijzonder hoogleraar Nederlandse cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam gespecialiseerd in de rol van voorwerpen in museumcollecties.

Dilemma: object of verhaal?

Waar Het Scheepvaartmueum niet volledig voor het object of voor het verhaal kiest, deed het Zuiderzeemuseum dat wel. Het zogenoemde ‘binnenmuseum’ verheft de objecten tot kunst en kiest ervoor weinig aandacht aan de historische context te besteden. Een keuze die door het Historisch Nieuwsblad als ‘postmoderne onzin’ werd afgedaan. Ook in het debat over het Nationaal Historisch Museum ontstond onenigheid over de inrichting. Oorspronkelijk zou het chronologisch worden ingericht aan de hand van de geschiedeniscanon. Te rigide, vonden de twee directeuren. Zij kozen voor inrichting aan de hand van de vijf thema’s ik en wij, land en water, oorlog en vrede, rijk en arm en lichaam en geest. Tegenstanders kwalificeerden dat als een ‘hutspot-indeling’.

Noord

De eerste halte is de Zeereis, in de noordelijke vleugel. De bezoeker doorloopt vijf zalen, waarin hij op grote videoschermen kennis maakt met de scheepvaartgeschiedenis. Van zeeheld Michiel de Ruyter, gespeeld door acteur Frank Lammers, wordt een portret geschilderd terwijl zijn bemanning zich gereed maakt voor vertrek. In een andere, bootvormige zaal worden de muren geheel gevuld met een projectie van de scheepvaartgeschiedenis. De VOC, een boot met poolonderzoekers, modern wedstrijdzeilen, het komt allemaal voorbij. Overal waar de bezoeker kijkt, klotst het digitale water: de waarschuwing bij de ingang dat de Zeereis voor zeeziekte kan zorgen is niet voor niets.

“Nu zie ik het pas”, zegt Annemarieke Willemsen als halverwege de show een schip onder de golven dreigt te verdwijnen. “Dit is de Titanic.” De opmerking toont de zwakte van de Zeereis: hoewel de attractie met alle knallen en golven behoorlijk luidruchtig is, wordt het verhaal alleen met beelden verteld. Zo kan het gebeuren dat Willemsen even gemist heeft dat het hier niet gaat om de Titanic, maar om de torpedering van het passagiersschip Tubantia in 1916.

Toch is dit een goede aanwinst voor het museum, meent Anneke van de Kieft. “Het is visueel heel indrukwekkend. Voor bezoekers die niet graag de bordjes willen lezen, is dit een prachtige toevoeging.”

Oost

Op naar de oostelijke vleugel. De bootjesliefhebber vindt hier niet alleen scheepsmodellen, maar ook een zaal met servies. Langs de muren staat het zilverwerk in keukenkastjes, wie het wil zien moet de kastdeurtjes openen. De tafel in het midden van de zaal is gedekt met chique serviesset. “Wat voor gezelschap zat hier aan tafel?”, vraagt Ad de Jong zich af. Van de Kieft gaat aan de kop van de tafel zitten, waar een digitaal informatiepaneel antwoord op die vraag moet geven. “De info valt een beetje tegen”, zegt ze. De Jong leest over haar schouder mee. “Hier staat dat een wapenschild op het servies ontbreekt. Je kunt je afvragen of je iets dat niet te zien is moet noemen. Dat is alleen interessant voor de kenners.”

Het is kritiek die bij de scheepsmodellen ook klinkt. Een prachtige zaal, iedereen is het erover eens, maar de informatie laat te wensen over. Bij sommige schepen zijn extra foto’s of video’s toegevoegd, maar de teksten zijn erg specialistisch. “Een Zeeuwse boeier”, leest Willemsen van een scherm. “Wat is dat? Wie voer ermee? Mensen die met deze schermen schuiven willen menselijke informatie, niet die technische teksten die erop staan.” “En er zijn maar vier schermen, de rest van de bezoekers moet het doen met een typeaanduiding en een jaartal”, valt De Jong haar bij.

Zalen met globes, scheepsornamenten en navigatieapparatuur volgen. De nadruk in de oostvleugel ligt duidelijk op de tentoongestelde objecten. “Ik heb nu heel erg behoefte aan geschiedenis”, merkt Laura van Hasselt op. “Wat was de VOC? Hoe belangrijk was de scheepvaart voor Nederland?”

De nieuwe overkoepeling van de binnenplaats. Foto screenpunk
De nieuwe overkoepeling van de binnenplaats. Foto screenpunk

Het is een bekend dilemma voor musea: vertelt ieder object een losstaand verhaal, of dienen ze vooral om gezamenlijk een verhaal te vertellen? Van Hasselt: “Het is erg moeilijk daar een balans in te vinden. De ene bezoeker wil vooral mooie dingen zien, de ander wil het verhaal erachter horen.” Ondanks de digitale foefjes die in alle zalen te vinden zijn, is de aanpak in de oostvleugel dankzij de keuze voor het eerste erg klassiek, zegt De Jong.

West

Aan de overkant, in de op families georiënteerde westvleugel, wordt Van Hasselts roep om geschiedenis beantwoord. ‘Zie je in de Gouden Eeuw’, heet de tentoonstelling waarin acteurs op grote schermen personages uit de zeventiende eeuw naspelen. Bij de ingang worden de personages geïntroduceerd – een koopman, een scheepsjongen, een slavin. Spelende kinderen springen achter het scherm in de projectiestraal van de beamer, hun schaduwen zijn zichtbaar op het scherm.

Hier en daar staan vitrines met schilderijen, scheepsmodellen en gebruiksvoorwerpen uit de Gouden Eeuw. Veel ruimte gaat echter uit naar dingen die niet uit de museumcollectie komen: een houten frame voor een televisiescherm dat de kijker het idee moet geven in een trekschuit te zitten, een tafel waarop de inpoldering van Nederland wordt geprojecteerd. “Waarom zetten ze hier geen molenmodellen neer?”, vraagt De Jong. Buiten de projector, staan er geen andere objecten in de ruimte. Van Hasselt: “Er is een glijdende schaal tussen geschiedenis in een museum en een verhaaltje vertellen. In een museum staan echte dingen – de geschiedenis is echt gebeurd!”

Naarmate de tentoonstelling vordert, neemt het aantal objecten toe. Van Hasselt: “Inhoudelijk is deze tentoonstelling veel leuker dan die aan de overkant. Hier wordt wel echt een verhaal verteld.”

Maar ook wordt de vormgeving dominanter. Overal hangen perkamentkleurige panelen die slechts het doel hebben de ruimte te vullen. Tot ontsteltenis van Van Hasselt is een atlas van de beroemde zeventiende-eeuwse cartografen Willem en Joan Blaeu half weggemoffeld achter een informatiebordje. Het geluid van de persoonlijke verhalen die de acteurs op de diverse schermen uit de doeken doen, loopt op veel plaatsen door elkaar heen. Van de Kieft: “Hier trekt niets de aandacht, want alles trekt de aandacht. Dat is een beetje gedateerd. In de jaren ’90 kwam het idee op dat musea vooral leuk moeten zijn. Toen gingen de tentoonstellingsmiddelen de objecten overheersen. Nu  worden objecten vaker mooi uitgelicht en is de vormgeving rustiger.”

Het nieuwe exposeren

Van Hasselt, Van de Kieft, De Jong, Willemsen: het nieuwe Scheepvaartmuseum vinden ze er prachtig uitzien, maar ze kunnen genoeg dingen opnoemen die ze anders hadden gedaan. Hun voornaamste kritiek betreft het overkoepelende verhaal. Dat ontbreekt. Het precieze belang van de scheepvaart voor Nederland door de eeuwen heen komt niet genoeg naar voren. Het gaat überhaupt te weinig over scheepvaart, merkt Willemsen op. “Het begrip scheepvaart is helemaal ontmanteld en in kleine deeltentoonstellingen over bijvoorbeeld globes, scheepsservies en navigatieapparatuur weer opgebouwd.”

Maar ziet het nieuwe exposeren er zo uit? De beleving, de audiovisuele oplossingen, het past zeker in een trend. De vergelijking met andere musea dringt zich op. Bijvoorbeeld met het gloednieuwe historisch museum van Antwerpen, het Museum aan de Stroom (MAS). Willemsen: “Maar daar gaan ze meer gedoseerd met audiovisuele oplossingen om. Hier moet overal iets.” Maar de andere drie zijn het daar niet zomaar mee eens. De Jong: “In het MAS draait het naar mijn mening weer te veel om de objecten. De geschiedenis wordt er tot kunst verheven, terwijl de geschiedenis zelf spannend genoeg is. Dat is hier beter gedaan.”