Rieke Samson, voorzitter van de commissie Samson, doet onderzoek naar seksueel misbruik van kinderen in instellingen en pleeggezinnen. Of er in 2012 een rapport met zinvolle aanbevelingen ligt, is nog maar de vraag: veel jeugdinstellingen weigeren mee te werken en er komen weinig meldingen binnen.
Ze weet het zich nog goed te herinneren: het telefoontje van de 80-jarige vrouw die vertelde dat ze vroeger, in de jeugdinstelling waar ze verbleef, seksueel was misbruikt. “Na een heftig gesprek eindigde ze met de woorden: ‘Nu snapt u vast waarom ik geen kinderen heb genomen’”, vertelt Rieke Samson, voorzitter van de gelijknamige commissie die onderzoek doet naar seksueel misbruik van kinderen in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen. Het verhaal van de 80-jarige vrouw staat niet op zichzelf. Er was het verhaal van een man die pas onlangs aan zijn vrouw durfde te vertellen dat hij in het verleden misbruikt was. En er zijn meldingen van volwassenen die als kind bewusteloos werden geslagen of op gruwelijke wijze verkracht. De commissie Samson hoort de verhalen aan en noteert hoe vaak en in welke vorm het misbruik voor kwam. Ze hoopt op die manier een steunpunt te zijn voor de vaak getraumatiseerde melders. “De telefoongesprekken duren soms wel anderhalf uur.”
Beter reageren op signalen
Hoe, en hoe vaak, werden kinderen die in jeugdzorginstellingen of pleeggezinnen werden geplaatst seksueel misbruikt? En hoe werd er door de medewerkers van deze instellingen gereageerd op de signalen? Dat waren de hoofdvragen die minister André Rouvoet (ChristenUnie) van Jeugd en Gezin en minister Ernst Hirsch Ballin (CDA) van Justitie stelden bij de oprichting van de commissie Samson in 2010.
Het doel is om signalen van misbruik in de toekomst eerder te herkennen, zodat er beter op kan worden gereageerd. Het onderzoek startte nadat er bij de commissie Deetman, die onderzoek doet naar misbruik binnen de Rooms-Katholieke kerk, ook veel meldingen binnenkwamen van kinderen die in overheidsinstellingen waren misbruikt.
Er zijn zo’n 600 zaken van seksueel misbruik binnengekomen sinds de start halverwege 2010. Samson: “Dat lijkt misschien veel maar als je bedenkt dat we onderzoek doen naar zaken vanaf 1945 besef je dat het maar een topje van de ijsberg is.” Meer dan een kwart van de melders valt buiten het onderzoek omdat ze niet door de overheid in een instelling of pleeggezin zijn geplaatst, maar op vrijwillige basis. “Er is gekozen om alleen onderzoek te doen naar kinderen die door de overheid uit huis zijn geplaatst. In die gevallen had de overheid namelijk een extra grote verantwoordelijkheid.”
Samson merkt dat de herkenbaarheid van de commissie belangrijk is. “Als we weer eens in de media verschijnen, is er direct een toename van het aantal meldingen. Dan moeten we soms zelfs extra telefonistes inzetten.”
Samson kan de verhalen die ze te horen krijgt, vrij makkelijk van zich afzetten. “Ik heb jarenlang gewerkt als jeugdofficier van justitie. Ik weet inmiddels al wat voor gruwelijke dingen er kunnen gebeuren.” Wat Samson wel erg raakte, is de eenzaamheid die de kinderen ervoeren tijdens het seksueel misbruik. “Kinderen schaamden zich, hadden het gevoel niemand te kunnen vertrouwen of waren bang dat ze niet geloofd werden.” Dat laatste was niet onvoorstelbaar: uit de eerste onderzoeksresultaten van de commissie blijkt dat er niet of nauwelijks naar de kinderen werd geluisterd als ze vertelden over het misbruik.
Geen medewerking van de jeugdzorg
Behalve het meldpunt waar mensen naartoe kunnen bellen, mailen of schrijven, hoopte de commissie ook via andere wegen aan informatie te komen. “We wilden wetenschappelijk onderzoek doen door in de archieven te duiken van jeugdinstellingen en door te praten met mensen die op dit moment werken in die instellingen.” Daarnaast wilde de commissie met jongeren praten die nu in de instellingen verblijven. “Om de kinderen ook een stem te geven, hebben we een filmpje en een folder gemaakt.” Maar veel van de jeugdinstellingen werken niet mee. Ze weigeren de folder neer te leggen, toegang te geven tot de archieven en willen geen gesprekken met medewerkers.
Slechts 20 van de in totaal 160 instellingen hebben daadwerkelijk meegewerkt. Terwijl de instellingen bij de start enthousiast waren over het onderzoek. “Dan krijg je echt te maken met de beperking van de commissie: we hebben geen bevoegdheden om samenwerking af te dwingen dus als de instellingen niet mee willen werken, kunnen we daar niet veel aan doen.” Naar het waarom van de weigering kan Samson alleen maar gissen. “Veel instellingen denken: wij doen het al goed en hebben dit onderzoek niet nodig. Terwijl het natuurlijk altijd beter kan en we daarnaast veel van hen kunnen leren. Zet het belang van het kind voorop, denk ik dan.”
‘Emotie kun je niet faken’
Omdat de commissie onderzoek doet naar seksueel misbruik vanaf 1945, speelt het aspect van verjaring vaak een rol. “Grof gezegd kun je stellen dat alles wat gebeurde voor 1984, inmiddels verjaard is.” Dat betekent dat er geen vervolging meer kan plaatsvinden van de daders. Dat vinden veel slachtoffers niet erg, aldus Samson. Veel mensen vertellen hun verhaal vooral om te zorgen dat anderen het leed bespaard blijft. “Een paar dagen na een telefoongesprek bellen we mensen altijd even op om te vragen hoe het met ze gaat. Dan krijgen we vaak reacties dat ze opgelucht zijn dat ze hun verhaal kwijt zijn.”
Toch merkt ze ook dat veel melders op zoek zijn naar erkenning. Zowel van de plegers als va de instelling. Sommigen eisen ook een schadevergoeding omdat ze door het misbruik geen opleiding of werk konden vinden of jarenlange therapie nodig hadden om alles te verwerken. Daar kan de commissie niet bij helpen. “Wij zijn geen politie of openbaar ministerie, we zijn een commissie die de aard en omvang van seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen onderzoekt.” Maar als het om heel schrijnende zaken gaat of om gevallen waarbij een kind nog steeds risico loopt, verwijst de commissie de zaak door naar het Openbaar Ministerie. In 2010 gebeurde dat 48 keer, in 2011 tot nu toe minder dan tien keer.
In een van die gevallen bleek het verhaal verzonnen te zijn. Dat kon gebeuren omdat de commissie niet aan waarheidsvinding doet. “Uitzoeken of een verhaal klopt is niet aan ons. Onze telefonistes beoordelen aan de hand van ‘gezond verstand’ of een verhaal echt is en noteren dan de melding.” Samson denkt niet dat het vaak voorkomt dat mensen verhalen verzinnen. “Er komt zoveel emotie vrij als iemand vertelt over het misbruik, dat kun je niet faken.”
‘Dat zou mijn collega nooit doen’
Het onderzoek duurt tot het einde van dit jaar. Halverwege 2012 overhandigt de commissie een rapport met aanbevelingen hoe de overheidsinstellingen beter kunnen reageren op signalen van seksueel misbruik. Of de commissie uiteindelijk antwoord kan geven op de vraag wat de aard en omvang is van het seksueel misbruik vanaf 1945 tot nu, is nog onzeker. “Het is een illusie te denken dat je de omvang van seksueel misbruik kunt meten. We komen straks uit op een onder- en een bovengrens maar dat is waarschijnlijk maar een fractie van wat er echt gebeurd is.”
In het onderzoeksvoorstel stond dat voor een “verkleining van het risico op seksueel misbruik”, het goed zou zijn om een profiel te schetsen van de dader en de omstandigheden waaronder het misbruik plaatsvond. Dat wordt waarschijnlijk lastig: “Op dit moment hebben zich nog maar twee daders gemeld. Dat is te weinig om een daderprofiel van te maken.”
Een profiel van de omstandigheden lijkt ook nog niet mogelijk nu veel instellingen weigeren mee te werken. En dat er nog maar weinig meldingen zijn van medewerkers uit de jeugdinstellingen, helpt niet echt mee om straks een aanbeveling te kunnen geven hoe er het beste gereageerd kan worden op signalen van misbruik. “Er is een grote mate van solidariteit tussen collega’s onderling. Er wordt vaak gedacht: dat zou mijn collega nooit doen.” Volgens Samson mag die houding wel wat kritischer. “Je zou als collega gewoon tegen een andere collega moeten kunnen zeggen: ‘wat was jij lang weg met dat kind!’. Dat is even vervelend om te horen maar dan weet je wel dat er op elkaar gelet wordt.”
Samson hoopt dat er toch meer medewerking komt vanuit de instellingen, zodat het onderzoek alsnog goed kan worden afgerond. “Als de instellingen blijven weigeren mee te werken, moeten we straks in het rapport zetten dat we geen oplossing hebben omdat we niet toegelaten zijn. Dat willen de instellingen vast niet op hun geweten hebben.”