Kunstenaars moeten zelfredzaam worden, vindt het kabinet-Rutte. Niet de overheid, maar zogenoemde mecenassen moeten kunstenaars in toenemende mate financieel ondersteunen. Wie zijn deze particuliere gevers, wat zijn hun beweegredenen? NAP interviewt iedere week een Gulle Gever.
Amsterdam, 9 feb – Mecenassen gaan gehuld in mysterie. Ze schuwen de media, zwijgen liever over hoeveel geld ze precies geven en willen bij hun giften soms zelfs anoniem blijven. Ook de Romeinse raadsheer Gaius Cilnius Maecenas (70 vc – 8 vc) is een raadsel voor historici. Dat zeggen geschiedkundigen René van Royen en Fik Meijer. Zij zijn gespecialiseerd in de Romeinse Oudheid, maar voor hen is de mecenas waarop de term gebaseerd is een ‘schimmig figuur’. NAP probeert zijn overwegingen voor het ondersteunen van kunstenaars te begrijpen, net als bij de andere mecenassen. Met behulp van de historici roepen we de oer-mecenas even tot leven.
Hoe bent u mecenas geworden?
Ik ben nooit mecenas geworden, ik ben altijd Maecenas geweest. Ik kom uit een welvarend Etruskisch koningsgeslacht, de Cilnii. Wij waren eeuwen geleden al zeer rijk en hadden een enorme invloed in de streek rond Arrezzo. Ik ben opgegroeid tussen kunst en macht. Zelf schrijf ik ook, maar over mijn eigen werk wordt helaas wel eens lacherig gedaan. Onder andere door mijn vriend Octavius, inmiddels beter bekend als Keizer Augustus. Mijn neus voor talent is echter uitstekend.
Aan wie geeft u?
Ik geef eigenlijk vooral aan echt talent, mijn eigen vrienden dus. U heeft vast van ze gehoord: de dichters Vergilius en Propertius. Of mijn grote vriend Horatius, de meesterdichter. Toch ben ik ook geïnteresseerd in minder bekende talenten zoals Varius Rufus of Plotius Tucca.
Hoeveel geld geeft u?
Het ondersteunen van kunstenaars gaat niet alleen over geld of hoeveelheden. Ik steun ook geestelijk. Ik ben een vriend voor mijn kunstenaars. Men zegt niet voor niets: “Waar een Maecenas komt, komt er ook wel een Vergilius.” Ik geef mijn vriend Horatius genoeg geld om van te leven, maar hij moet natuurlijk ook ergens wonen. Daarom heb ik hem een landgoed geschonken in de Sabijnse heuvels.
Waarom geeft u uw geld juist aan kunst?
Tja, ik houd nu eenmaal van schoonheid. De mantels die ik draag zijn kunstwerken op zich. Ik hul mij graag in stoffen met exotische kleuren en versier mijzelf met juwelen. De vrouwen of jongemannen die ik aan mijn zijde draag zijn stuk voor stuk even prachtig als een gedicht van Horatius. Als mijn slaven de luiken van mijn balkon openen kijk ik uit over de heuvels van Rome. En dan heb ik nog niet eens over mijn excellente keuken gesproken. Ik geniet zo van toetjes dat ik ze liever voor het hoofdgerecht laat opdienen. De Romeinse historicus Velleius Paterculus zegt dat ik in mijn overgave aan luxe nog meer verwijfd ben dan een vrouw. Hij heeft gelijk.
Ik geef ook graag aan mijn vrienden. Bovendien weet ik dat je vrijgevig moet zijn om later des te meer te ontvangen.
U krijgt er dus wat voor terug?
Horatius, Vergilius en Propertius hebben mijn naam natuurlijk vereeuwigd door een aantal werken aan mij op te dragen. Verder vind ik het als raadsheer en boezemvriend van keizer Augustus belangrijk dat zijn regime een goede naam heeft. Heeft u van Vergilius of Horatius ooit een kwaad woord over dit regime gelezen?
U dekt de gewelddadigheden uit het regime toe met kunst?
Zo zou ik het niet willen noemen. Ik wil alleen maar zeggen dat dit regime door mooie kunst met een goede naam de geschiedenis in kan gaan, mochten de werken van Vergilius en Horatius bewaard blijven. Zij zijn mijn vrienden, en vrienden doen wel eens wat voor elkaar terug. Zij schrijven zo nu en dan eens een ode aan het regime. Vriendschap is belangrijker dan liefde, zeg ik altijd maar.