De zon komt op, een nieuwe dag breekt aan. En dat is altijd wel de dag van iets. Of iemand. De NAP-redactie kiest iedere aflevering ‘de dag van…’ uit en laat hier haar eigenzinnige licht over schijnen.
Licht uit, leeslampje aan. Na het badderen is er weliswaar een handdoek over je hoofdje gerost, maar in je nek en achter je oren voelt je haar nog steeds een beetje klam. Tanden gepoetst – alle hoekjes, ook de achterkant! En dan in een schone pyjama onder de stijve lakens, waar je samen met je knuffelbeer zo vast bent ingestopt dat je je nauwelijks nog kunt bewegen. Zo herinner ik mij mijn logeerpartijtjes bij mijn oma en opa.
Ik wilde nooit slapen. “Neehee, ik bén niet moe”, jengelde ik dan. Ik wilde liever gezellig beneden blijven, bij de grote mensen, die televisie keken en grappen vertelden en bovendien een grote schaal borrelnootjes of ander lekkers op tafel hadden staan. Mijn ouders vonden het prima als ik ze tot ’s avonds laat de oren van het hoofd kletste, maar mijn opa en oma dachten daar heel anders over. Nette kinderen liggen voor het acht-uurjournaal op bed, zo was hun stellige overtuiging.
Mijn opa had een list: als ik in bed lag, kreeg ik een verhaal cadeau over wat ik maar wilde horen. Spoken, prinsessen, indianen, drollen, my little ponies: ik vroeg, hij draaide. Omdat ik wist dat het hoe dan ook een spannend, gruwelijk, hilarisch en ontroerend relaas zou worden, én omdat ik wist dat hij pas zou beginnen als ik schoongeschrobd en slaapklaar in bed lag, sjokte ik na enig ritueel gemopper altijd wel naar boven.
Zijn verhalen hadden vaak een heldere moraal, maar macabere trekjes – want zoals bekend kan het kinderen doorgaans niet gruwelijk genoeg zijn. Een verhaal dat grote indruk op mij maakte, was van het jongetje dat bij het eten van een biefstuk zijn eigen tong had afgesneden. Hij had het zelf niet door, want zijn tong leek op de biefstuk. Hij at en at, tot hij zijn bord leeg had. En toen had hij dus geen tong meer. “Zie je die flat daar achter het park?”, fluisterde opa dan op samenzweerderige toon, terwijl hij het gordijn opzij schoof. “Je moet het niet verder vertellen hoor, maar ik geloof dat hij daar woont”, zei hij wijzend, “precies daar waar het lampje nog brandt. Hij zal wel heel verdrietig zijn.”
Niet met je mes in je mond tijdens het eten, bedoelde mijn opa. Dat zou ik na dit verhaal wel uit mijn hoofd laten. Niets is immers zo effectief als een goed verhaal. Maar echt een verhaal vertellen, wie doet dat tegenwoordig nog? Onze cultuur is gericht op lezen: de krant, e-mail, sms’jes, gebruiksaanwijzingen, iedereen leest aan een stuk door. Op televisie wordt de autocue opgedreund of vertellen deelnemers van reality-shows in verwarde flarden wat er op dat ene moment toen die-en-die dat zei wel niet door hen heenging. Maar een verhaal vertellen met een kop en een staart dat iemand van begin tot eind geboeid kan houden, is iets wat maar weinig voor komt.
Vandaag beginnen de Nationale Voorleesdagen. ‘Voorlezen. Doe het elke dag’, luidt de nogal strenge motto van deze door de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek georganiseerde tiendaagse festival. Want, zoals de website wordt uitgelegd, voorlezen “prikkelt de fantasie, ontwikkelt het taalgevoel en bezorgt kinderen veel plezier.”
Wat ze vergeten te melden is dat het voorlezen ook voor diegene die voorleest een grote uitdaging kan zijn. Voorlezen is iets anders dan gewoon lezen. Je moet vooruit lezen, de tekst interpreteren en de juiste toon treffen om de luisteraar weten te boeien. Stemmetjes, bewegingen, strategisch zwijgen of het juist uitbrullen – alles is geoorloofd om het gewenste effect te bereiken. te bereiken. Want pas als iets goed wordt verteld, zal er goed geluisterd worden. En dan kunnen programma’s als Eerste hulp bij opvoeding misschien achterwege gelaten worden.
Grijp die Voorleesdagen dus aan als een kans om je performance-technieken uit te werken. En als je genoeg hebt geoefend mag het boek weg en ben je klaar voor de volgende stap: het vertellen van je eigen verhaal.