De één wacht smachtend op een Elfstedentocht, de ander vervloekt de winter en droomt van tropische oorden. Een serie columns over de winter.
Amsterdam – Het ‘Noord-Zuidmonster’ blijft het gesprek van de dag in Amsterdam. Zelfs Ma Flodder voelt zich geroepen er iets van te vinden. Het huidige openbaar vervoer zou volstaan, die hele Noord-Zuidlijn overbodig. Dat klopt. Althans, dat klopt in de zomer. Dan pakken de meeste mensen namelijk gewoon de fiets. Maar is dat ook zo als het kwik de nul nadert en de huidige Uggs-, bontkragen-, en Ibizavakantie-generatie de tram pakt?
Op een luie en koude vrijdagochtend besluit ik ook maar eens de tram te pakken. Ik hoop op zo’n ouderwetse. Geen Combino met gelijkvloerse instapmogelijkheden voor kinderwagens, maar smalle deuren en dan drie steile treden omhoog die terugklappen als je je voet eraf haalt. Zoals ik als kind hoopte op een dubbeldekkertrein, en stiekem nog steeds wel eens, wens ik nu vurig zo’n ouderwetse tram.
Bij de tramhalte wordt mijn aandacht gegrepen door twee paar glibberende en glijdende Uggs. Ineens staat ze daardoor in volle glorie voor me: de ouderwetse lijn 25, van Amsterdam Zuid naar het Centraal Station. Na de onovertroffen entree blijkt de tram stampvol. Normaal gesproken maken op een doordeweekse dag slechts werklozen, gepensioneerden en slome studenten van dit vervoersmiddel gebruik, maar ‘s winters is dat blijkbaar anders.
Nadat ik met bevroren handen mijn OV-Chipkaart in en uit mijn portemonnee friemel, vraag ik beleefd of ik op het laatste vrije stoeltje plaats mag nemen naast een man in pak. Zwijgend haalt hij zijn aktetas van het ondoorgrondelijk harde bankje. Om het ijs te breken probeer ik schertsend: “Sorry, je zal deze sofa even moeten delen.” Maar mijn medepassagier kan mijn poging niet waarderen. “Doe niet zo naïef”, bromt hij. “Het is crisis en winter bovendien! Er is geen tijd om dingen te delen.” Hij zegt het zo kil, dat ik hoop dat de monumentale tram het niet gehoord heeft. Ik fluister grappend: “Ik doe niet naïef. Ik ben alleen liever iets te sociaal, dan iets te asociaal. Juist in crisistijd.”
De gekrijtstreepte man gebruikt de stilte die valt om een daverende climax te formuleren. Hij draait zich iets naar mij toe en zegt: “Weet je wat: laat iedereen maar binnenkomen, laat ze maar het land vernielen, laat ze maar meeprofiteren. Zullen we het dan zo doen? Iedereen mag meedoen, want wij hebben genoeg! Doe niet zo kinderachtig!” Duidelijk tevreden met zijn laatste inbreng wendt hij zich van me af.
‘Kinderachtig’, denk ik: onbevooroordeeld over huidskleur en afkomst, zielsgelukkig met een aai over je bol, gastvrij ongeacht de mate van welvaart, vrolijk spelen in de sneeuw. Mooi eigenlijk. Als de man met de aktetas aanstalten maakt om uit te stappen, kan ik het niet laten zijn onbedoelde compliment te aanvaarden. “Bedankt,” zeg ik. “Was iedereen maar zo kinderachtig.” De man heeft niet zo snel nog een respons klaar en getergd stapt hij uit. De laatste tree is net iets hoger dan hij verwacht en glad door de meegekomen sneeuw, waardoor hij voorover in het tramhokje belandt. De deuren sluiten met een puf en een doffe klap en ik denk: het huidige openbaar vervoer voldoet inderdaad prima!