De één wacht smachtend op een Elfstedentocht, de ander vervloekt de winter en droomt van tropische oorden. Een serie columns over de winter.
Mijn moeder gaf les op een lagere school en voelde altijd haarfijn aan wanneer het ging onweren of stormen. Vlak daarvoor werd de klas namelijk onrustig. Hetzelfde gebeurt met mij als er echte winter in de lucht zit. Dan kan ik niet rustig op mijn plaats blijven zitten. Als de eerste sneeuwvlokken zijn gevallen moet ik naar buiten. Angstvallig houd ik het journaal in de gaten: wanneer kunnen we schaatsen? Deze winter is dan ook een winter naar mijn hart.
Ik ben geloof ik niet de enige in Nederland die last heeft van deze winterkoorts. Op het nieuws en in de kranten barstte het van vrolijke erwtensoeptaferelen en de gebruikelijke speculaties rondom de elfstedentocht. Maar hoe meer winternieuws je volgt, hoe minder je ontkomt aan de keerzijde van deze pret: de slachtoffers.
Zo zag ik van de week op het journaal een Poolse vrouw. Al twee weken zat zij in het zuiden van Polen bij twintig graden onder nul zonder elektriciteit. Zelfs de ijskast deed het niet, riep ze verontwaardigd in de camera.
Hoe langer het strenge weer aanhoudt, hoe groter de stoet met slachtoffers wordt. En alhoewel de dooi ietwat lijkt ingezet, de ellende is nog lang niet voorbij.
Om te beginnen kregen de gebruikelijke groepen aandacht: daklozen en zwervers. De eerste paar dagen dat het vriest, gaan je gedachten ook zonder het nieuws al naar hen uit. ‘Je zal toch maar met dit weer…’ denk je, terwijl je bibberend de vijf minuten van je warme huis naar de warme trein fietst. Dan zijn er natuurlijk de ouden van dagen. Die hebben het elke winter moeilijk, evenals in de zomer. Maar deze winter extra. Behalve dat er gevaar loert voor onderkoelingsverschijnselen en griep, konden veel ouderen mensen dagenlang de deur niet uit omdat de stoep te glad was.
Vervolgens komen de reizigers. Ze zaten vast op het station of op het vliegveld. Inmiddels zijn alleen nog maar de reizigers tussen Den Haag en Woerden slachtoffer, daar rijden nog steeds weinig treinen. De automobilist stond ook menig uur vast en dan vaak met pech. Het waren soms meelijwekkende verhalen. Zo las ik in de krant over een vrouw die autopech had door de kou. De medewerker van de ANWB vroeg haar hoe lang zij die auto al had. Een paar jaar, antwoordde ze. En wat heeft u er aan onderhoud aan gedaan, vroeg hij. Olie verversen, dat soort dingen? Glazig keek ze hem aan.
De rij met slachtoffers werd steeds langer: bouwvakkers zonder werk, hangjongeren die geen herrie meer kunnen schoppen, binnenvaartschippers die niet kunnen varen, PVV-ers die niet meer snappen dat de aarde opwarmt, de NS-directeur die zijn bonus moet afstaan, mensen met piercings, glazenwassers, stratenmakers, marktlui. Zelfs winkeliers. Die staan weliswaar binnen, maar doordat de deur vaak open moet blijven, staan ze toch op de tocht. En dan heeft er nog niemand gedacht aan de tippelaarsters.
De gedupeerden beperken zich trouwens niet tot de mensenwereld. De herten en paarden in de Oostvaardersplassen kunnen nauwelijks eten vinden. In een spoeddebat in de Tweede Kamer bleek desondanks toch een meerderheid tégen bijvoederen van de beesten. Naast paarden en Schotse Hooglanders worden ook vogels getroffen door de kou. Uit een nationale vogeltelling deze maand bleek vooral de ijsvogel het zwaar te hebben. Waren er vorig jaar nog 353, dit jaar leven er nog maar 85.
En toch. Als de weerman spreekt over weer wat vriezen, en wat sneeuw in de lucht, kan ik het niet helpen. Mijn hart maakt een sprongetje. Even denk ik aan de miljoenenschade en danst de stoet met slachtoffers voorbij. Dan hoop ik vurig op nog zo’n winters offensief.