Sinds november 2009 ligt de eerste volledige Nederlandse vertaling van Kritik der Urteilskraft in de winkel. Dit derde deel van een drieluik over kritiek van de Duitse filosoof Immanuel Kant is een reflectie over ons vermogen om schoonheid, maar ook ‘het verhevene’, vrijheid en de natuur te beoordelen. In debatcentrum Felix Meritis probeerde Maurits Romijn op 19 januari de ingewikkelde materie begrijpelijk te maken.
Amsterdam – Wat gebeurt er als wij iets mooi vinden? En waarom vinden we dingen mooi? Dit soort vragen proberen kunstfilosofen te beantwoorden. Kant’s Kritik der Urteilskraft (in de Nederlandse vertaling: Kritiek van het oordeelsvermogen) heeft grote invloed op het denken over schoonheid.
Eeuwenlang werd gedacht dat schoonheid een inherente eigenschap is van de dingen zelf. Iets is mooi, simpelweg omdat het mooi ís. Veel filosofen probeerden, als ze al iets over kunst zeiden, vast te leggen wat mooi is. De Engelse filosoof David Hume was een van de eerste die schoonheid niet langer als objectieve werkelijkheid beschouwde. In 1742 schreef Hume in Essays, Moral and Political: “De schoonheid in de dingen bestaat slechts in de geest die hen beschouwt.”
Voor de metafysicus Kant is de poging om inhoudelijk vast te stellen wat mooi is te rationalistisch. Kant kijkt naar het subjectieve gevoel van welbehagen dat iemand kan ervaren. Het gaat dus niet om wat een mooi ding is, maar om wat de persoon die ernaar kijkt, ervaart. Romantische denkers gingen hiermee aan de haal en riepen: “Al het mooie is dus subjectief.”
Maurits Romijn, docent metafysica aan de UvA en zelfverklaard ‘fan van Kant’, legt uit dat de Duitse filosoof de mens beschrijft door drie fundamentele vermogens te onderscheiden. De mens als kennend, als handelend, en als gevoelens van lust en onlust ervarend. De kritiek van het oordeelsvermogen behandelt de mens voor zover die een gevoel van welbehagen en onbehagen kan ervaren.
Om het smaakoordeel af te bakenen van andere soorten oordelen gebruikt Kant het voorbeeld van een paleis. Als iemand zegt ‘dat paleis vind ik mooi’, kan er van alles gebeuren. Hij kan denken: ‘dat paleis zou ik ook wel willen hebben’, maar dan speelt de begeerte mee. Als hij denkt: ‘Wat een geldverspilling’, dan heeft hij een moreel oordeel. Van een zuiver schoonheidsoordeel is dan geen sprake meer. Schoonheid bestaat volgens Kant alleen als er sprake is van een belangeloos welgevallen. Een smaakoordeel moet ‘autonoom’ zijn, opzichzelfstaand, zonder persoonlijke interesse in het object.
Al behandelt Kant de subjectieve ervaring, als metafysicus zegt hij toch dat een smaakoordeel ook objectief kan zijn. Een pure schoonheidservaring, die los staat van oordelen van een andere aard, is zeldzaam. Wat we in de praktijk doen is beredeneren wat mooi is door een categorie toe te passen. Kant spreekt dan over “subjectieve algemeenheid”. Hij doet daarmee beroep op het feit dat we allemaal in staat zijn om schoonheid te ervaren, vertelt Romijn.
Romijn geeft een voorbeeld. “Dit gebeurt bijvoorbeeld als we voor iets staan wat we mooi vinden en zeggen: ‘mooi, hè’.”
Maar op de vraag wat dat moois nou precies ís, krijgen we van Kant geen antwoord.
——
Kritik der Urteilskraft werd 1790 in gepubliceerd. Eerder schreef Kant Kritik der reinen Vernunft (1787) en Kritik der praktische Vernunft (1788).