Om de Zuidas cultureel tot leven te wekken, zijn de huidige plannen niet genoeg. Met alleen een kunstmuseum van 100 miljoen euro kom je er niet, vindt Jeroen Boomgaard.
AMSTERDAM, 20 feb. – ‘Wil je dat de Zuidas leeft, dan moet er over gepraat worden. En dat mag ook best negatief zijn. Liever dat de Zuidas omstreden is, dan onomstreden vanwege zijn saaiheid.’ Jeroen Boomgaard volgt de ontwikkeling van kunst en cultuur op de Zuidas kritisch vanuit het Lectoraat Kunst in de Publieke Ruimte. Dat doet hij in opdracht van Virtueel Museum Zuidas (VMZ), een stichting die de gemeente Amsterdam in raad en daad bijstaat. Het VMZ heeft onder andere de videowall op het Zuidplein en het artist-in-residence-project geïnitieerd.
Onlangs kwam de Commissie Cultuur Zuidas met een plan over de culturele invulling van de Zuidas. Boomgaard vindt het vooral positief dat de gemeente meer grip heeft gekregen op de ontwikkelingen sinds de presentatie van het plan. Toch heeft het rapport niet geleid tot vurige debatten over de ontwikkeling van het gebied. Volgens Boomgaard ligt de focus teveel op het zogenaamde kunstpaleis, een project van 100 miljoen euro. ‘Ik ben een beetje bang voor die bonbondoos. Als daar alle energie naar uitgaat, dat wordt de ontwikkeling van het gebied te eenzijdig. Weinig culturele instellingen zitten te wachten op die kunsthal.’
Boomgaard vindt aandacht voor ’tijdelijke culturele programmering’ belangrijker. Het ouderwetse broedplaatsenidee, maar dan binnenstebuiten. ‘Wanneer er enkel gepraat wordt over grote gebouwen en grote projecten op lange termijn, dan zit je in 2030 met een steriele wijk. Een geslaagd zakencentrum met een aantal mooie kunstwerken, maar zo dood als een pier.’
Een continuïteit aan spontane activiteiten maakt een wijk interessant. ‘Je ziet mensen rondlopen, die doelbewust naar iets op weg zijn. Ze willen iets zien en beleven. Dan leeft cultuur in een wijk. Dat zie je nu in de Pijp en Oost.’ Vaak wordt een wijk met behulp van cultuur opgewaardeerd. Volgens Boomgaard moet de Zuidas het tegenovergestelde bereiken: ‘Met behulp van cultuur kunnen we het gebied een beetje normaler maken, minder het domein van de snelle pakkendragers en het grote geld.’
Kunst en cultuur moeten vooral geen reclamecampagne worden, waarschuwt Boomgaard. Er moeten werkelijk activiteiten plaatsvinden. De culturele programmering is ook alleen niet voor het directe publiek op de Zuidas: ‘wit en hoogopgeleid, op de schoonmakers na. Als je serieus vindt dat de Zuidas een cultureel centrum moet worden, dan dient het aantrekkelijk te zijn voor mensen uit andere delen van de stad.’
De culturele instellingen uit Amsterdam hebben volgens Boomgaard hier ook hun verantwoordelijkheid. ‘Het is niet alleen: Wat kan de Zuidas doen voor de culturele instellingen, maar wat kunnen de culturele instellingen doen voor de Zuidas? Kun je het gebruiken als speelplek? Als we blijven zeggen dat de Zuidas een hopeloos blok beton is, waar alleen kapitaal heerst, dan is cultuur op die plek onmogelijk. Wanneer we over de Zuidas spreken als een gebied met culturele potentie, krijgen mensen het gevoel dat er iets mogelijk is.’ Tot nu toe laten de culturele instellingen de Zuidas links liggen is de kritiek van Boomgaard.
Er zijn meer partijen die invloed hebben op de culturele ontwikkeling van de Zuidas. De belangrijkste coalitie bestaat uit gemeente, projectontwikkelaars en banken. ‘Die zijn voortdurend met elkaar in een strijd verwikkeld: wie moet het meeste bijdragen en wie mag de meeste winst maken? Dat gaat in het grootste geheim, de partijen zijn achterdochtig.’ Cultuur lijkt hier ver van af te staan, maar het heeft directe invloed: ‘Men is bang dat cultuur de onderhandelingen zou verstoren. Daardoor lopen de processen zeer traag.’
Volgens Boomgaard is de bereidheid van de partijen om cultuur zijn gang te laten gaan cruciaal. ‘Ruimte biedt mogelijkheid aan spontaniteit. De spontaniteit van kunst en cultuur kun je niet plannen, maar de ruimte daarvoor wel. Die bestaat uit fysieke ruimte, financiële ruimte en geestelijke ruimte. Dat laatste houdt in dat betrokken partijen niet bij voorbaat weten wat er gebeurt of komt. Laten we dat aan de kunstenaars overlaten.’
‘Als openbare ruimte is de Zuidas een vrij problematisch gebied. Je zit met een schaalprobleem; de gebouwen zijn te groot voor de relatief kleine openbare ruimte. Dat heeft te maken met winstmaximalisatie.’ Boomgaard ziet de uitdaging om de gevoelige plekken van de Zuidas te ontdekken. De tijdelijke leegstand is volgens hem zo’n gevoelige plek.
Biedt de economische crisis mogelijkheden voor de culturele ontwikkeling van het gebied? ‘Vastgoedeigenaren zijn nog steeds niet happig. Ze denken dat ze de ruimte morgen toch wel zullen verhuren.’ Boomgaard wijst wel op de verandering van de rol van de overheid door de economische crisis. ‘De gemeente Amsterdam krijgt op het gebied van kunst en cultuur weer meer een regiefunctie, in plaats van een passieve loketfunctie.’
Boomgaard geeft niet op. Amsterdam Bright City, een initiatief dat de Vrije Universiteit en ABN AMRO dat op 4 juni organiseren, grijpt hij aan als proefmodel. Studenten tonen tijdelijke kunstinstallaties en performances ter plekke. Boomgaard wil laten zien dat niet al het geld in de hardware gestopt moet worden, maar ook in de software. Ook wil hij onderzoeken wat er gebeurt. ‘Wat doet zoiets op straat? Haalt het mensen naar de Zuidas toe?’ Boomgaard is vooral benieuwd naar de hindernissen die worden opgeworpen tegen spontane kunst. ‘Tot nu toe is cultuur op de Zuidas te afhankelijk van de welwillendheid van de betrokken partijen.’
Reacties zijn gesloten