De mens is maar onbenullig bouwsel. We hebben een rare kale huid en moeten naar de tandarts voor gebitsonderhoud. Toch hebben we als enige zoogdier het merkwaardige vermogen om hier bij stil te staan. Dit vermogen blijkt lastig te kopiëren, maar staat wel garant voor interessant avondje in de Balie.
AMSTERDAM – 17 Febr. ‘Als God de mens naar zijn evenbeeld heeft geschapen, benijd ik hem niet. We hebben een ingewikkelde piemel, moeten naar de kapper en hebben een belachelijk slechte neus’, zegt primatoloog Jan van Hooft. In debatcentrum de Balie in Amsterdam is de toon gezet voor een felle discussie over de evolutieleer van Darwin.
Het heeft iets dubbelzinnigs: professoren die zich in jargon beklagen over de wijze waarop hun lichaam in elkaar zit. Het oog en het geheugen hadden beter gekund, om maar niet te spreken over mannelijke tepels. Totaal overbodig. Een opmerking uit het publiek dat tepels erogene zones zijn, wordt tijdens het maandelijkse Kenniscafé terzijde geschoven. Vanavond vloeit het thema voort uit het Darwinjaar. Het Kenniscafé in de Balie is een initiatief dat wordt ondersteund door de Volkskrant, museum NEMO en vanavond, voor het eerst, door de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW).
Tot de sprekers behoren primatoloog Jan van Hooft, neurobioloog Martin Lankheet, robotbouwer Pieter Jonker, evolutiebioloog Gerdien de Jong, voormalig Artis-directeur Maarten Frankenhuis en wetenschapsjournalist/schrijver Maarten Keulemans.
Een goede gelegenheid om één van de grootste misverstanden rond de evolutietheorie uit de wereld te helpen, vindt Maarten Keulemans. Volgens de wetenschapsjournalist en eindredacteur van het populairwetenschappelijke maandblad Natuurwetenschap & Techniek, ligt die niet besloten in een missing link, maar in de terminologie. ‘We spreken allemaal nog steeds over de evolutieleer. Alsof we nog moeten kijken of het wel klopt. Hebben we het soms ook over de driehoekstheorie van Pythagoras?’ Waarom beginnen we het niet eens evolutiekunde te noemen, net als wiskunde en natuurkunde, vraagt hij zich af.
De journalistiek draagt er aan bij dat Darwin niet serieus genomen wordt, meent Keulemans. ‘Vanuit onze journalistieke drang tot hoor en wederhoor zie je ineens overal creationisten, mensen die in het scheppingsverhaal geloven, opduiken. Of nog erger: dat ze met de camera naar Hardinxveld-Giessendam gaan om daar aan het winkelend publiek te vragen wat het van de evolutietheorie vindt. Zie je het in 2027 tijdens het 300ste sterfjaar van Newton al gebeuren dat we aan het winkelend publiek vragen wat het van de zwaartekracht vindt?’
Neurobioloog Martin Lankheet wil de creationisten en de aanhangers van intelligent design, die wel geloven in de evolutietheorie, maar denken dat er een intelligente schepper achter zit, voor eens en voor altijd de das om doen. Het oog, doorgaans hun grootste wapen, is volgens hem namelijk niet zo intelligent “ontworpen” als gesteld wordt. ‘Het zit heel knullig in elkaar. De resolutie had zeker hoger gekund. We kunnen bovendien het verschil tussen kleuren niet goed zien. Dat komt doordat de kegeltjes (lichtgevoelige receptoren) in het oog te dicht op elkaar zitten. Daar had best wat meer afstand tussen mogen zitten.’
De creationisten en de aanhangers van intelligent design hebben doorgaans nog een argument achter de hand. De kunst van het oog blijkt hem namelijk niet in de visuele receptie te zitten, maar in het vermogen van de hersenen om te begrijpen. Dat blijkt als robotbouwer Pieter Jonker laat zien wat erbij komt kijken om zijn einddoel te halen: het winnen van de wereldbeker voetbal in 2050 met een robot elftal.
Getoonde filmpjes, waarin robots als dronken bejaarden over het veld lopen, bieden weinig toekomstperspectief. ‘Zo gaat het niet lukken’, geeft Jonker toe. ‘Het grootste probleem is het nabouwen van de visuele cortex. Die zorgt ervoor dat robots begrijpen wat ze zien. Computers hebben er op dit moment de rekenkracht nog niet voor’, zegt de robotbouwer aan de TU Delft. ‘Artis Magista, de natuur is beste leermeester’, werpt neurobioloog Martin Lankheet hem voor de voeten. ‘Niet altijd’, zegt Jonker. Als je naar het menselijk been kijkt, valt op dat tachtig procent eigenlijk rommel is. Dat zou zomaar weg kunnen.’ Een tweede filmpje wordt getoond waarbij zesbenige robots via algoritmes, ingewikkelde rekenkundige instructies, leren lopen. Af en toe maakt er één een uitschieter. ‘Als je ze niet instrueert, maar gewoon op verkenning laat gaan, gaan ze de gekste dingen doen. Net mensen eigenlijk.’