De Kolenkitbuurt in Bos en Lommer is de slechtste buurt van Nederland. Tenminste als we het lijstje van Vogelaar moeten geloven. Buurtwerker Saïd Bensellam spant zich al vier jaar in voor een betere buurt. Zijn veelgeprezen methode – in 2007 werd hij verkozen tot Amsterdammer van het jaar – staat ‘niet in een boekje’. Wat is zijn geheim?
AMSTERDAM, 13 feb. – ‘Ik slaap ermee en sta er mee op. Met die power en frustratie. Zeven dagen per week, 52 weken per jaar, iedere dag, ieder uur. Bezig, bezig, bezig. Tot ik mijn doel bereik.’ Said Bensellam (37) is een beetje de grote broer van de jongeren uit het Amsterdamse Bos en Lommer. Hij wil laten zien dat het anders kan. Dat als je de goede intenties hebt, je iedereen kunt bereiken. ‘Je moet mensen nooit als een project zien. Dat is niet mijn ding’.
Zeventien jaar lang werkte Bensellam als portier in het nachtleven. Vier jaar geleden nam hij het initiatief tot de stichtingen Karam en Connect. Onder de vlag van Stichting Karam zamelt hij medische spullen in die in Marokko en Suriname een tweede leven krijgen. In de kelder van een enorm anti-kraakpand op de rand van de Kolenkitbuurt in Bos en Lommer ziet het zwart van de rolstoelen. Afgedankte ambulances en busjes staan voor de deur van de stichting klaar voor transport naar Marokko. De begane grond van het voormalige kantoorgebouw is het terrein van Stichting Connect. De buurtvaders van Bos en Lommer hebben er een eigen plek met biljart, computers en tv. De vaders zijn op dit moment druk bezig met het nieuwe project van Bensellam: ‘het moedercentrum’. Hier geen biljart, maar wel spelletjes en een keuken. De jongeren van Bos en Lommer kunnen terecht aan de overkant van de snelweg. Daar hebben zij hun eigen buurthuis.
‘Mobiliseren, Stimuleren, Activeren. Een olievlek veroorzaken Bensellam praat in krachttermen. Mooie woorden, maar abstracte taal voor een man die toch vooral graag zijn handen uit de mouwen steekt. ‘Hoe concreet wil je het hebben? Concreter dan dit gebouw, met zijn mensen en spullen wordt het niet. Dit is wat ik doe.’ Het belangrijkste is volgens hem dat je de gemeenschap en hun problemen van onderaf benadert. Niet op een kantoortje beleid uitzetten of in academische termen het probleem beschrijven, maar met de mensen zelf aan de slag gaan. Niet lullen maar poetsen is zijn devies. ‘Het is eigenlijk doodsimpel, maar het gebeurt te weinig.’
Veel van de buurtvaders zijn inmiddels gepensioneerd. ‘Zij zijn doelloos geworden. De eerste generatie immigranten was idealistisch toen ze hier kwam wonen. Ze hadden een droom. Die is niet uitgekomen. Gedesillusioneerd bleven ze achter.’ Bensellam geeft ze weer een doel. De mannen klussen aan rolstoelen, krijgen bijvoorbeeld taal- en computercursussen. En bouwen nu een eigen ruimte voor hun vrouwen. ‘Als je dan ook nog voor elkaar krijgt dat hun zoons weer naar school, op stage of aan het werk gaan, dan zijn ze trots.’
De straatcultuur overheerst de opvoeding bij jongeren, volgens Bensellam. ‘Ondersteuning vanuit huis, van je ouders, is heel belangrijk, maar die missen ze. Die aandacht krijgen ze wel op straat. Straatcultuur is niets anders dan saamhorigheid. Dat geeft een gevoel van veiligheid. En als macho- of gangstergedrag dan de norm is moet je die de kop indrukken.’ Door de verschillende groepen – vaders, moeders en jongeren – op hun eigen manier te benaderen en ze een doel te geven, beïnvloeden ze vervolgens elkaar weer in positieve zin. Want trotse ouders zijn betrokken ouders en betrokken ouders geven meer positieve aandacht aan hun kinderen. En die kinderen zijn weer minder afhankelijk van de straat. Dat is dus de olievlek van Bensellam.
‘Als je over ze praat moet je ook met ze praten. Dat is wat wij doen. Daarom kennen ze mij in de buurt. Ze weten dat we actief bezig zijn. Dat is het hele eieren eten.’
Reacties zijn gesloten