Een inburgeringstraject kost Amsterdam gemiddeld twaalfduizend euro. Omliggende gemeentes zijn de helft kwijt voor een inburgeraar. Lerares Anja Wikkerink van het ROC stuit dagelijks op de bureaucratie die het Amsterdamse traject zo duur maakt. ‘Het wordt steeds moeilijker om je werk te doen’.
AMSTERDAM, 11 feb. ‘Waar woont een boer?’ vraagt lerares Anja Wikkerink (49) aan Philomina die bijna vooraan zit. ‘Boordarij,’ zegt ze enthousiast. ‘Niemand kan boerderij zo sexy zeggen als jij, Philomina.’ De hele klas ligt dubbel, Wikkerink zelf ook. De beurt is aan een oudere Turkse vrouw aan de andere kant van de klas. ‘Gebruik je geld om mee te betalen of om op te eten?’ Even blijft het stil. ‘Erst oem toe betolen, dan oem op toe eten. Guslagd, toch?’ vraagt ze triomfantelijk met een grote grijns op het gezicht.
Het is de eerste klas van de dag voor Wikkerink die al meer dan twintig jaar inburgeringcursussen geeft. Ooit is ze begonnen als vrijwilligster, nu werkt ze al jaren voor het ROC aan de Postjesweg in Amsterdam. Tot haar spijt heeft ze gezien hoe het inburgeringsbeleid van de gemeente steeds ingewikkelder werd. Het verbaast Wikkerink dan ook niet dat een traject in Amsterdam twee keer zo duur is dan in omliggende gemeentes. ‘Twintig jaar geleden toen we nog met een club van vijftien vrijwilligers dit werk deden waren we vaak doeltreffender dan nu. Met zoveel taalaanbieders en beoordelingsbureaus is het systeem inefficiënt en onrustig geworden.’
Sinds de Wet Inburgering op 1 januari 2007 is ingegaan zijn er in elk stadsdeel zogenaamde Taalwijzerbureaus gekomen die mensen helpen bij hun inburgeringstraject. Inburgeraars moeten een test afleggen bij een van de zes commerciële beoordelingsbureaus. Daar wordt vastgesteld welk niveau de persoon heeft en hoe lang er les moet worden gevolgd. Vervolgens plaatst Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO), op basis van het rapport, de persoon bij een van de 37 Amsterdamse taalbureaus, waaronder het ROC.
Samira Mahnouh (28) is klantmanager bij Taalwijzer in Bos en Lommer en de Baarsjes. Volgens haar zit het probleem bij de beoordelingsbureaus én de vele taalbureaus. ‘De beoordelingsbureaus zijn relatief nieuw en schatten het taalniveau soms verkeerd in. Dat komt er pas later uit en levert veel papierwerk op. Daarnaast worden mensen met een gelijk taalniveau versnipperd over de vele taalaanbieders. Het wordt zo moeilijk een klas te vullen.’
Nadat Wikkerink het verschil tussen een paard en alle andere dieren heeft uitgelegd, – een paard heeft geen poten, maar benen – is het even pauze. De studenten snellen naar een van de computerlokalen of praten zachtjes in hun eigen taal met de medestudenten. Wikkerink denkt net als Mahnouh dat de weinig ervaren beoordelingbureaus en de vele taalaanbieders het inburgeringstraject inefficiënt en duur maken. ‘Het ROC beoordeelde de studenten altijd zelf. Maar sinds dit anderhalf jaar geleden is overgedragen aan zelfstandige beoordelingsbureaus gaat er nogal eens wat mis. Ongeveer drie van de twaalf studenten die hier binnenkomen zijn op een verkeerd niveau geschat of hebben te weinig lesuren gekregen. Dat komt doordat die bureaus vaak de ervaring missen die wij hier wel hebben.’ Het ROC heeft daarom opvanggroepen ingesteld waar sommige inburgeraars een paar weken worden geobserveerd om het advies te toetsen. Die opvanggroepen zijn onderdeel geworden van de gewone lestijd, maar zijn volgens Wikkerink onmisbaar. ‘Je kunt die mensen wel weer terugsturen, maar dan maak je de cursist het slachtoffer van het systeem.’
Wikkerink vindt dat de concurrentie van de 36 andere taalbureaus voor onrust zorgt op de scholen en voor een degeneratie van het onderwijs. ‘Collega’s werden ontslagen omdat het werk naar goedkopere bureaus ging. Maar dat bureau had nog geen gebouw, waardoor ze lokalen bij het ROC gingen huren. Het gevolg was dat de ontslagen leraren weer in hetzelfde gebouw lesgaven, maar voor een lager salaris dat door iemand anders betaald werd. En omdat het zo goedkoop moest, mochten ze geen gebruik maken van de kopieermachines of de bibliotheek.’ Wikkerink ziet nog een gevaar in de grote concurrentie. ‘De offerte kan volgend jaar zo naar een ander bureau gaan. Zo kun je niet aan een goede school werken, het brengt onrust.’
Met twee andere Turkse vrouwen zit Gülcan (25) in een hoek van de klas te discussiëren over de vraag of het ‘ik heb geweest’ of ‘ik ben geweest’ is. Gülcan wil ook wel even praten over haar ervaringen met de begeleiding van de gemeente, vooral om haar Nederlands te oefenen. ‘Ik moest stoppen omdat ik zwanger was, maar kreeg daarna weer een brief van de gemeente. Ik ging naar Taalwijzer, zij hebben mij heel goed geholpen. Met al mijn vragen ga ik naar Taalwijzer.’ Ook de andere cursisten zijn te spreken over de begeleiding van de gemeente en vinden vooral Taalwijzer een goede steun. Wikkerink begrijpt wel hoe dat kan. ‘De cursisten zien alleen de buitenkant van het systeem. Zij worden begeleid door Taalwijzer, naar het beoordelingsbureau en naar de cursus. Maar van binnenuit werkt het een stuk ingewikkelder.’
Wikkerink kijkt op haar horloge, het is bijna tijd voor de volgende klas. Terwijl ze haar papieren bijeen harkt geeft ze te kennen dat ze ook nog een hoop administratie moet doen. ‘Het is een vreselijke bureaucratische rompslomp om het lesgeven heen. Ik moet mutaties, rapportages, verlengingen en contracten invullen anders krijgt het ROC geen geld voor de studenten. Ik geloof dat het efficiënter kan. We zullen teruggaan naar een situatie waarbij er nog maar een paar taalbureaus overblijven. De gemeente dacht goedkoper uit te zijn met de concurrerende taalbureaus. Dat ze hierdoor nu met een duur bureaucratisch systeem zitten, dat krijgt de gemeente ook nog wel door.´