Op het NDSM-terrein in Amsterdam-Noord staat een klein blauw gebouwtje waar elke week oud-scheepswerfarbeiders samenkomen. Ze halen herinneringen op en drinken een borrel. “Als wij er niet meer zijn, verdwijnt de scheepsbouwgeschiedenis van de NDSM.”
Een groepje hippe twintigers op korte zwarte laarsjes en gehuld in leren jackjes, loopt vanaf de pont richting het futuristische MTV-gebouw in Amsterdam Noord. Ze worden gevolgd door een groep bejaarde mannen en vrouwen die vlak voor het gebouw van de muziekzender rechtsaf slaan, naar het blauwe gebouwtje tegenover. Op de golfplaten muur van het gebouw hangt een wit plakkaat met het logo van Amsterdam en ‘De Baanderij’ erop geschreven.
Binnen zitten zo’n twintig ouderen, in groepjes verdeeld over de zaal die is opgefleurd met foto’s van schepen en zee. Sommige aanwezigen zijn verwikkeld in een geanimeerd gesprek, anderen staren wezenloos door de witkanten gordijntjes die voor de ramen hangen. Achter in het gebouw staan twee biljarttafels die in gebruik zijn genomen door mannen in leren giletjes met gouden kettinkjes om hun hals en een sigaret in de mond. Aan het rookverbod wordt hier niet gedaan en dat om 09.30 uur al de eerste biertjes op tafel staan, lijkt niemand iets te deren.
Aan een van de tafels zit Flip Waldram (84), een lange man met een ribfluwelen broek en beige jas, met een map met foto’s, krantenknipsels en bouwtekeningen voor zich. Hij bladert door de map terwijl hij telkens “overleden” en “die ook” mompelt. Op de vraag waarom hij alles zo goed heeft gedocumenteerd draait hij eerst zijn hoofd de andere richting op. “Ik ben doof aan een oor”, verklaart hij. Dan vertelt hij waarom hij het allemaal heeft verzameld. “Als wij er niet meer zijn, verdwijnt de scheepsbouwgeschiedenis van de NDSM.”
Als indianen in een reservaat
Elke dinsdag en woensdag komen er zo’n 50 leden van de vereniging bijeen in de blauwe bouwkeet op het NDSM-terrein in Amsterdam Noord. Ze kletsen wat, spelen een potje biljart of doen fanatiek mee met de populaire klaverjasclub. ’s Middags kunnen ze een broodje hamburger bij de kantinebar bestellen, hoewel veel van de aanwezigen een zelfgesmeerd broodje mee hebben genomen.
Het zijn veelal oud-scheepswerfarbeiders van de Nederlandsche Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM). Tegenwoordig worden de leden gekoesterd als indianen in een reservaat; de gemeente Amsterdam gaf hen toestemming om, kosteloos, samen te komen in de blauwe bouwkeet naast de pont. “Tot 2012, dan zetten ze hier een chic flatgebouw neer”, aldus Waldram.
Behalve familieleden van de arbeiders, komen er ook veel mensen uit de buurt af op de wekelijkse gezelligheid. Zoals Anneke Lipmann (63), die elke week de gang naar het gebouw maakt om gezellig een potje te klaverjassen. “Ik heb zelf geen link met de NDSM-werf maar het is hier gezellig, ik ken iedereen.”
Moment om naar uit te kijken
De scheepswerfarbeiders komen hier bijeen sinds 1984, toen de NDSM-werf failliet ging en er meer dan 2000 mensen op straat stonden. Dat was wennen, voor de arbeiders zelf maar vooral ook voor het thuisfront. “Toen ik thuis kwam te zitten, ging ik dingen doen die ik helemaal niet hoefde te doen: afwassen en groente schoonmaken. Daar krijg je alleen maar ruzie van”, vertelt Gerard de Ruyter (77), die als metaaldraaier jarenlang op het NDSM-terrein werkte.
Om af en toe “even uit huis te zijn”, bezocht hij de bijeenkomsten die door de Belangenvereniging Baanloze Scheepsbouwers (BBS) werd georganiseerd voor de mannen die na het ontslag niet meer aan de bak kwamen. Nu, ruim 25 jaar later, bezoekt hij de bijeenkomsten nog steeds en is De Ruyter zelfs voorzitter geworden van De Baanderij. “Het was vroeger voor veel mannen een moment in de week om naar uit te kijken.”
Dat moment is het voor veel van de ruim 300 leden nog steeds. Al om 08.00 uur ’s ochtends verzamelen zich de eerste leden voor de deur van het noodgebouwtje en voordat de laatste het pand verlaten heeft, is het vaak al 23.00 uur.
Ze vormen een groot contrast met de nieuwe bewoners van het NDSM-terrein: studenten en kunstenaars. Daar hebben ze zelf niet veel moeite mee, ze vermaken zich prima met de kaartclub, de biljartclub en met elkaar. Mixen met de nieuwe bewoners van het NDSM terrein doen ze dan ook niet. “Een koffie in de IJ-kantine kost €2,50, hier is ie maar €0,70”, luidt de verklaring.
Werkplaats wordt kunstenaarsplek
Het contrast tussen de oude en nieuwe bewoners van het NDSM-terrein wordt nog beter zichtbaar bij het zien van de oude werkplaats van de scheepswerfarbeiders; een reusachtige loods die nog altijd achter het oude noodgebouwtje staat. “Hier zie je nog de rails lopen waar de lasmachine vroeger overheen werd geduwd”, vertelt Waldram, “en hier staat de enige overgebleven machine, de wals waar vroeger de scheepsplaten onder werden gelegd”. Hij kijkt verwonderd naar de nieuwe inrichting van zijn oude werkplaats.
De machines, walsen en werkbanken hebben plaatsgemaakt voor kantoorgebouwen van kunstenaars en creatievelingen. Op de plek waar vroeger de lasmachine reed, staat nu een gouden glitterbol, artistiek neergezet op een gescheurde autoband. Waldram heeft geen moeite met de creatieve nieuwelingen. “Van mij mogen ze wel meer van die kleurtjes gebruiken”, zegt hij, terwijl hij wijst op de met graffiti bespoten muren in de loods.
Klussen voor de huwelijkse vrede
Behalve de gezelligheidsvereniging werd in 1984 ook een initiatief gestart om havenarbeiders die niet meer aan de bak kwamen, toch bezig te houden. “Als je elke dag je benen omhoog moet doen voor de stofzuiger, krijg je mot thuis”, verklaart Waldram. Daarom creëerde de Baanderij een sociale werkplaats in de huidige IJ-kantine, waar de mannen zich nuttig konden maken door het doen van kleine klusjes voor bedrijven.
Waldram: “Je moet je voorstellen dat er mensen werkten die een enorme kennis en vakmanschap bezaten, we bedachten vaak heel ingenieuze spullen.” De mannen maakten waterputten voor Mauritanië, visfuiken voor de Kaapverdische eilanden en gereedschap en afgedankte rolstoelen werden opgeknapt om later weer te worden verkocht.
Hoewel het bedoeld was als nuttige tijdsbesteding en om jonge krachten wat te leren, gingen de meeste havenarbeiders vooral naar de werkplaats vanwege de middagen met de gezelligheidsvereniging. “Als het echt druk was, wilden de mannen nog wel eens ’s middags werken, maar normaal gesproken eindigde de werkdag om half elf ’s ochtends”, weet Waldram. Daarna kwam de borrelfles op tafel, opgedoken van onder de gootsteen, uitgeschonken in koppen bij gebrek aan borrelglaasjes. “We namen geregeld een neutje maar je moest wel zorgen dat je niet dronken thuiskwam want anders mocht je de week erop niet meer komen van je vrouw”, grinnikt De Ruyter.
De borrelfles is ook nu, jaren later, nog niet verdwenen. Het is half twaalf als de eerste borrelglaasjes met sterke drank op tafel verschijnen. Barvrouw Ria, zwaar Amsterdams accent met dito rappe tong, gouden ketting om de hals en een strak truitje om het lichaam gespannen, komt een groepje leden een broodje hamburger brengen. De biljartclub wordt luidruchtig voorzien van commentaar door oudere mannen die vanaf de zijlijn toekijken. De aanwezige vrouwen kijken geconcentreerd naar hun klaverjaspotje en houden de uitslagen zorgvuldig bij op het scorebord dat aan de muur hangt.
Flip Waldram doet niet mee aan alle gezelligheid, hij bladert nog wat door zijn foto’s, pakt dan zijn rugtas en fietst terug naar zijn woning in Landsmeer. “Daar is ook een activiteitencentrum voor ouderen, dat verschilt niet veel van dit hier.”